Volgens de Kerkgeschiedenis van Eusebius is Paulus de marteldood gestorven, zo’n 35 jaar nadat zijn Zaligmaker de middelaarsdood stierf. Hij schrijft zijn tweede brief aan Timotheüs, zijn jongere vriend en ambtsbroeder, die in Efeze werkt. Het zijn de laatste woorden van een geestelijke vader.
Paulus is bijna aan zijn levenseinde. Hij zit voor de tweede keer gevangen in Rome. Het is de tijd van keizer Nero, de jaren zestig van de eerste eeuw.
Trots zijn
Wie verwacht dat Paulus in deze brief klinkt als een moedeloze, uitgeputte man die zich afvraagt of het wel de moeite waard is geweest dat hij zich heeft ingezet voor het Evangelie van Jezus Christus, wordt door 2 Timotheüs verrast. Paulus lijkt nergens aan te twijfelen: niet aan God, niet aan de zegen van het verlossende werk van Christus, niet aan zijn roeping tot apostel, niet aan de betrouwbaarheid van de Schriften en niet aan de belofte van het eeuwige leven.
Hij begint de brief met: ‘Paulus, door de wil van God een apostel van Jezus Christus met het oog op de belofte van het leven dat in Christus Jezus is.’ (2 Tim.1:1) En hij eindigt de brief, voor de afsluitende groeten, met: ‘En de Heere zal mij bevrijden van alle boze opzet en mij verlossen tot de komst van Zijn hemels Koninkrijk. Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen.’ (4:18)
"*" geeft vereiste velden aan