Zegenen is Gods heil toezeggen
Zegenen heeft in de Bijbel verschillende aspecten. In de loop van de geschiedenis van de kerk zijn hier onderscheiden posities uit ontstaan, analyseert ds. A.J. Sonneveld.
In het kerkelijke leven ligt altijd het gevaar op de loer dat bijgelovige (of heidense) praktijken binnensluipen. Al vrij snel gebeurt dat bij het zegenen.
Middeleeuwen
In de Middeleeuwen ontstaat het gebruik om allerlei voorwerpen te zegenen. Zo worden onder andere kledingstukken en wapens gezegend. Aan de gezegende voorwerpen worden vervolgens bijzondere krachten toegekend. Dit magische denken wordt versterkt door Latijnse spreuken en formules. Achtergrond bij deze gedachte is het idee dat de kerk beschikt over Gods genade en deze uitdeelt. Wat de kerk doet, werkt automatisch (ex opere operato).
Reformatie
In de tijd van de Reformatie komt deze zienswijze onder kritiek te staan. Zegeningen heten toegepaste voorbeden (Bucer). De ene mens staat niet boven de andere. In ieder geval kan een mens zich niet tussen God en een ander mens schuiven als bemiddelaar. Er is slechts één Middelaar: Christus. Dit betekent voor de zegen dat het bijbelse uitgangspunt dat je er niet over kunt beschikken, voluit gehonoreerd wordt. We beschikken niet over de zegen, we zijn bij de zegen afhankelijk van God. Dit neemt niet weg dat de zegen mag worden uitgesproken. Zegenen is het heil van God toezeggen. De zegen is een belofte van God. De vervulling daarvan ligt open. Deze is aan God.
In de protestantse traditie is het zegenen om twee oorzaken naar de marge verschoven. De eerste reden is de afkeer van het te pas en te onpas zegenen in de Middeleeuwen (bijgeloof). De tweede reden is de invloed van de Verlichting, waarbij men alles wat ook maar enigszins onverklaarbaar is, afdoet als onzin.
Lees de volledige tekst van dit artikel in De Waarheidsvriend van 2 september 2016. (We hebben momenteel een mooi aanbod voor nieuwe abonnees.)