Welgelukzalig de man…
De verzoening verkondigen is noodzaak. En als er nu met geen woord over verzoening gerept wordt in een Schriftgedeelte? Is dat het ‘bewijs’ dat het echt niet in iedere preek over verzoening hoeft te gaan?
Toch niet. God komt tot de gemeente als de Sprekende op basis van de door Hem geschonken verzoening. Zo is de prediking altijd verbonden met verzoening. Ieder Schriftwoord waarin iets doorklinkt van heil, heeft de kleur van de verzoening.
Geen riedeltje
In Psalm 1 wordt er met geen woord gerept over verzoening. Psalm 1 vormt samen met Psalm 2 de inleiding op het geheel van het liedboek van Israël. In dit boek komen zo via deze dubbele inleiding de wet en de profeten tot klinken. Psalm 1 is verbonden met de wijsheid, de weg van de Torah. Psalm 2 spreekt de taal van de profetie, over de (messiaanse) Koning. In de Psalmen gaat het niet zondermeer over ervaring, maar allereerst om openbaring. Het unieke is dat die in dit bijbelboek verbonden is met de ervaring van de gelovige, die klaagt en jubelt tot zijn Schepper, benauwdheid kent en zich zo tot de Bevrijder wendt, met zijn zonde en ellende tot de Verlosser de toe-vlucht neemt en nog vele aspecten meer. Hoe preek je over verzoening als de boodschap van Psalm 1 vertolkt wordt? In ieder geval niet op de manier van een bekend en voor de hand liggend ‘riedeltje’: 1. Christus is volmaakt in overeenstemming met de rechtvaardige van Psalm 1, wij niet en daarom ga je via de zonden van nalatigheid naar Golgotha, 2. Over deze psalm een raster leggen van wet (veroordeling) en Evangelie (vrijspraak), 3. Meteen over Christus als voorbeeld spreken, in Wiens voetsporen de rechtvaardigen gaan.
Wijsheid
Zou de verkondiging niet veel meer kunnen vanuit het eigene van Psalm 1, die inzet met een ‘welgelukzalig’, zoals Psalm 2 met een ‘welgelukzalig’ eindigt? Niet in iedere preek over Psalm 1 kun je alle lijnen trekken. Verzoening is verbonden met de inhoud van de wet. De vreugde in de wet van de Heere ontspringt aan wie God is en wat Hij in Zijn onderwijs aan wijsheid getoond heeft en toont. Daarom mag de gelovige dag en nacht – voortdurend – leven in de ‘overdenking’ van de inhoud van deze wet. Het werkwoord kunnen we inderdaad met overdenken of mediteren weergeven. Het is verrijkend om de relatie met het ‘zachtjes hardop de woorden tot klinken brengen’ (murmelen) ter sprake te brengen. De woorden van de Heere willen klinken en zo de weg van ‘buiten’ naar ‘binnen’ gaan.
Waar vindt de rechtvaardige zoveel vreugde in? In ieder geval óók in de hele dienst van de verzoening, waarin de wijsheid van de Heere schittert: zingen over de tabernakel, mediteren over het altaar. Concrete beschrijvingen verdienen de voorkeur: daar zit de rechtvaardige moedeloos thuis en neemt hij de boekrol (of andere situaties) en murmelt hij de woorden ‘daar zal Ik tot u komen en met u spreken van boven het verzoendeksel’. Een stille glans verovert zijn hart en verschijnt op zijn gezicht.
Nieuwe schepping
Verzoening in relatie tot het bloeiende leven wordt in de psalm verbeeld in de vruchtdragende boom, geplant aan waterbeken. In dit verband is het wellicht nuttig om op zo’n punt de gemeente zelf eens te denken te geven en de vraag voor te leggen waar de eigen gedachten heengaan bij dit beeld, juist als een aanzet om ook meditatief de Schrift te leren lezen. Waarschijnlijk zijn er die aan Johannes 15 (de ranken in de Wijnstok) of aan Openbaring 21 denken (in het nieuwe Jeruzalem dragen de bomen het hele jaar vrucht, gevoed door het levende water). Dan moet je vervolgens de antwoorden niet een voor een afkraken, maar vragen hoe ze dat zouden verbinden met de wet van God. Zoals leven vanuit de Torah geschilderd wordt, zo wordt het leven geschilderd van wie ‘in Christus’ is, een nieuwe schepping. Ga daarbij wel in op de woorden ‘al wat hij doet, zal wel gelukken’ in het kader van de wet: in het Oude Testament waren zegen en vloek tastbaarder te onderscheiden (Deut.29-30) dan we dat nu vaak kunnen.
Er zijn twee wegen: het kruispunt in de prediking van leven en dood, ‘bestaan’ en ‘vergaan’. Beslissend is de houding tegenover de Koning (Ps.2).
Welzalig de man
die niet wandelt in de raad van de goddelozen,
die niet staat op de weg van de zondaars,
die niet zit op de zetel van de spotters,
maar die zijn vreugde vindt in de wet van de Heere
en Zijn wet dag en nacht overdenkt.
Psalm 1:1,2