Vreugde in het ambt
Vanzelfsprekend is het niet, met blijdschap je taak als ouderling of diaken vervullen. In het nieuwste deel van de Artiosreeks, Op zoek naar vreugde in het ambt, reiken zeventien auteurs handvatten aan om het ambt als een gave van God te beschouwen. De redactie koos uit elke bijdrage een citaat.
‘Het lijkt erop dat veel hedendaagse kerkgangers heel anders tegen de ambten aankijken dan Paulus, die het in 1 Timotheüs 3:1 heeft over ‘een voortreffelijk werk’, een schone taak waarnaar je kunt verlangen en die je als een voorrecht mag ontvangen. (…) Het blijkt voor steeds meer gemeenten moeilijk te zijn of soms zelfs onmogelijk om de vacatures binnen de kerkenraad te vervullen.’
Dr. J. Hoek over wat het ambt is en wat de nieuwtestamentische vereisten zijn.
‘Waken over de zielen, daarvoor heb je de genade nodig waarover Paulus sprak. Want je kunt niet over een ander waken, als je zelf slaapt. Je bent als ambtsdrager daarom iemand die zelf veel met de Heere spreekt en Zijn Woord overdenkt.’
P.J. Vergunst over de identiteit van de ambtsdrager.
‘In de Schrift staan ambt en gaven niet tegenover elkaar. Voor de uitoefening van het ambt geeft de Heilige Geest Zijn gaven. Weten we ons door de Heere geroepen, dan maakt Hij ons ook bekwaam. Laten we die bemoedigende gedachte steeds weer delen. Het is geloofsoefening om te ontdekken: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig, in de Heere.”’
Ds. G.D. Kamphuis over ambt en gaven.
‘Wanneer je als ambtsdager de gemeente ingaat, ga je niet als hulpverlener, maar als zielzorger. Niets meer, maar ook niets minder. Hij zendt je keer op keer uit om het helende, heilzame, genezende en genadige van de Zaligmaker in het leven van de broeders en zusters van de gemeente te brengen.’ Ds. M. Maas over godvrezend dienen.
Ds. M. Maas over godvrezend dienen.
‘Wellicht is het wijs om ook gemeenteleden bij het bezoekwerk te betrekken, als de lijn naar de kerkenraad maar helder is. Het kan niet Gods bedoeling zijn dat we als ambtsdragers aan één stuk door lopen te rennen en te draven, terwijl we onszelf en ook de Heere voorbijlopen.’
Ds. J.C. Schuurman over voeding voor een ambtsdrager.
‘Om het ambt tot zijn recht te laten komen, is het nodig dat een ambtsdrager voortdurend zichzelf bewust is van zijn roeping. Dat kleurt ambtelijke activiteiten en de invulling ervan. Het zorgt ervoor dat een pastoraal bezoek niet vervalt tot een gezellig onderonsje, dat kerkenraadswerk niet benaderd wordt als management en dat de gemeente niet gezien en behandeld wordt als een democratie.’
Ds. W.J. Westland over het gezag van de ambtsdrager.
‘Laat de Bijbel, nadat de opening heeft plaatsgevonden, gedurende de hele kerkenraadsvergadering ópen op tafel liggen. Laat bij elk agendapunt tastbaar zijn dat je in een ambtelijke vergadering samengekomen bent, waarbij er maar Eén is die werkelijk de leiding heeft, en dat is Christus, de Heere van Zijn kerk.’
Ds. J.J. ten Brinke over de kerkenraad als broederkring.
‘In de gemeente waait de tegenwind van het individualisme. Kerkgangers laten zich niet graag de weg wijzen of terugfluiten. ‘Hoezo bemoeit die ambtsdrager zich met mijn privéleven? Dat maak ik zelf wel uit!’ Tijdens huisbezoek blijkt een vruchtbaar gesprek over levensheiliging soms moeilijk, omdat men zich niet onder ambtelijk gezag wil stellen.’
Ds. A. Schroten over perspectief en doel van het ambtswerk.
‘Leidinggeven vraagt de moed om voorop te gaan, de moed om keuzes te maken en daar ook samen voor te staan. Je hebt de moed nodig om de gemeente een halve stap voor te zijn. Niet een hele, want dan verliest de gemeente de aansluiting. Maar ook niet minder dan een halve voetstap, omdat (groepen in) de gemeente dan zelf leiding nemen, wat tot verwarring en frustratie kan leiden.’
Ds. A.J. Mensink over identiteit en beleid.
‘Voor een predikant kan het gebed van de dienstdoende ouderling hartversterkend zijn, en zeker wanneer je tegen de dienst opziet – om welke reden dan ook. Daarnaast kan het ‘opmonterend’ zijn wanneer een broeder in eigen bewoordingen om licht, wijsheid en kracht vraagt met het oog op de voorbereide dienst. Het is een diepe zaak dat een ander voor jóu bidt.’
Ds. C.H. Hogendoorn over het uitoefenen van opzicht.
‘Een mooie insteek voor het doopgesprek zou kunnen zijn om te beginnen bij de vraag wat het voor de doopouders zelf betekent om gedoopt te zijn. In hoeverre maakt dat in hun leven verschil? Putten ze er troost uit of staan ze daar misschien nooit bij stil? Deel als ambtsdrager daarbij ook hoe je dat zelf ervaren mag.’
Ds. G. Lugthart over pastoraat rondom de doop.
‘Als kerkenraad kunnen we een grote schroom en een zekere angst voelen om mensen te vermanen en eventueel tuchtmaatregelen op te leggen. Het kan liefdeloos en veroordelend aanvoelen om dit te doen. Voor een goede uitoefening van tucht heeft een kerkenraad veel nodig: liefde, wijsheid en moed. Dingen die we uit onszelf niet hebben. Maar wat we zelf niet hebben, is bij de Heere te krijgen.’
Ds. M.W. Westerink over pastoraat rond het avondmaal.
‘Een pastor of pastoraal ouderling komt ongevraagd. Dat betekent niet dat je geen afspraak maakt, maar het initiatief ligt bij de kerkenraad. Dat is een belangrijk onderscheid met veel andere vormen van begeleiding. Vaak wordt dat pas geboden als er een probleem of een hulpvraag is.’
Ds. B.E. Weerd over huisbezoek.
‘Durven we een bepaalde mate van vrijheid te gunnen aan de gemeente in haar geheel? Mogen dingen ook ‘gebeuren’ of ‘ontstaan’, zonder dat er een uitgewerkt beleid onder ligt? Er zijn vaak ideeën genoeg waarbij je eerste natuurlijke reactie afwijzing is. Omdat het anders is dan gewend of omdat je onrust vreest. Met het (telkens) afremmen van enthousiasme en geestdrift betaal je wel een prijs…’
Ds. A.J. Mouw over gemeenteopbouw.
‘Je komt niet namens jezelf, maar namens je Zender. Dat geeft een stuk ontspanning, maar vraagt ook om navolging van de Heere. Het is immers niet de bedoeling om je eigen wetjes en gewoonten aan de ander op te leggen.’
Ds. J. Bogerd over ethiek in de gemeente.
‘Wie er oog voor heeft, kan de laatste jaren in de krimpende Protestantse Kerk een ontwikkeling zien. De meer ‘behoudende gemeenten’ worden een steeds belangrijkere leverancier van jonge, toegewijde gelovigen die het kader voor de toekomst vormen.’
Ds. M. van Dam over roeping voor het geheel van de kerk.
‘Het getuigt van visie als de kerkenraad een zendingsouderling heeft, zodat in de samenstelling al duidelijk wordt dat de missionaire roeping, naast de diaconale en pastorale, serieus genomen wordt. Laat de kerkenraad dat echt in gezamenlijkheid doen en niet volstaan met het aanhoren van zijn rapportage om hem daarna ‘wijsheid en zegen’ toe te wensen en alleen verder te laten ploeteren.’
Ds. W.G. Teeuwissen over zending, dichtbij en ver weg.