In ons dagelijks leven kunnen we van alles kiezen. Dit geldt ondertussen ook voor de kerk. Die moet ons ‘passen’. Steeds vaker is de gemeente een groep gelijkgestemden. Heel anders is dat bij kleine, kwetsbare, en in de marge opererende kerken.
Als kinderen van onze tijd beoordelen we, al dan niet bewust, verschillende aspecten om met een kerk mee te leven. Neem bijvoorbeeld de zondagse eredienst: we wegen inhoud en vorm van de prediking, al dan niet een gedragen sfeer, het charisma van een voorganger, het orgelspel of de muziekgroep, psalmen, gezangen en andere liederen. Sporadisch hoor ik over een theologische weging waarom men wel of niet mee wil leven met een gemeente.
Groep gelijkgestemden
De keuze voor een gemeente lijkt voor velen een zaak van welgevallen te zijn. Of je het nu waardeert of niet, feit is dat de kerk een keuze is geworden. Over de hele linie van kerken en denominaties is het van hetzelfde laken een pak. Past een gemeente minder bij jou, dan kun je je altijd aansluiten bij een andere (wijk)gemeente of zelfs bij een andere denominatie. En de relativistische zinsnede: ‘Ach, het gaat er toch om dat iemand Jezus leert kennen…,’ slaat elk inhoudelijk gesprek over dit onderwerp plat. Einde gesprek – en ieder zoekt zijn of haar eigen clubje.
Het gevolg is dat we op zondag met gelijkgestemden in de kerk zitten. Ondanks grootse visies over ‘kerk-zijn in de wijk’ en ‘uitreiken naar de omgeving van de kerk’ is de wijkgemeente een groep van gelijkgestemden geworden die slechts op zondag aanwaaien.
"*" geeft vereiste velden aan