blog
Roeping van de classis voor de kerk dreigt te verdwijnen
Kerkenraden en classicale vergaderingen hebben de afgelopen weken geconsidereerd: in de ambtelijke vergaderingen is gereageerd op de voorstellen tot wijziging van de kerkorde. Doel is vereenvoudiging van de kerkelijke organisatie.
Intussen is een kerkorde meer dan een bestuurlijk draaiboek. Kerkorde is theologie!
Voor een buitenstaander is de kerk, evenals een non-profit organisatie of een vereniging, een organisatie die op de een of andere manier georganiseerd en geleid moet worden. Het ligt voor de hand om ook het kerkelijk leven in te richten volgens de inzichten van bestuurs- en organisatiekunde. Bij het herzien van deze vormen en structuren kun je dan pragmatisch te werk gaan; het gaat immers om de vraag hoe de organisatie het makkelijkst (lichtst) kan functioneren. Het beroep op seculiere managementinzichten wordt in de kerk overigens vaak gelegitimeerd met Jethro’s adviezen aan Mozes (Ex. 18). Voor een ordelijk leven kan de kerk daar zeker haar winst mee doen.
Helderheid en keuzes
Toch is een kerkorde meer dan een praktische ordening van het kerkelijk leven. De kerk belijdt lichaam van Christus te zijn, met de heilige Schrift als bron en norm voor haar spreken en handelen. De kerk heeft een belijdenis en daarmee heeft zij principiële overtuigingen over thema’s als identiteit, lidmaatschap, ambt en gezag. Deze noties vormen als het ware de binnenkant van de regelgeving zoals die in de kerkorde is vastgelegd.
Daarom moeten we bij bestaande kerkordeartikelen altijd vragen naar het waarom ervan. En als wij die wijzigen, moeten we nadenken over de vraag hoe we de inhoudelijke notie ervan bewaren. Prof. G.D.J. Dingemans, destijds hervormd hoogleraar kerkrecht, schreef in 1989 de veelzeggende woorden: ‘Een kerkorde is gestructureerde en in praktijk gebrachte theologie.’ Consideraties en besluiten in het licht van ‘Kerk 2025’ vragen daarom om theologische helderheid én keuzes.
Vurig hoop ik dat er op de komende synodevergaderingen bij het wegen van de consideraties volop ruimte is voor deze theologische bezinning. Ik denk onder andere aan het dreigende verlies van het denken vanuit het verbond in de discussie over gemeentegrenzen en witte vlekken. Daarover is ook in De Waarheidsvriend al eerder geschreven.
Omzien naar elkaar
Er ligt echter een ander principieel punt van zorg. Hoewel in de voorstellen de classis als bovenplaatselijke ambtelijke vergadering blijft bestaan, is de samenstelling van de classis fundamenteel gewijzigd. De kerk van de Reformatie heeft de roomse bisschop vervangen door de classis. Zo werd het opzicht verschoven van een persoon naar een vergadering en lag de macht in de kerk niet in de hand van enkelingen. Maar de roeping bleef dezelfde!
In een classis zien de gemeenten, door middel van hun afgevaardigden, om naar elkaar. Zo bewaart men elkaar bij de leer van Christus en bij de identiteit van de kerk. Hier klopt het hart van het ambt. Lees in dit licht de artikelen 30 tot en met 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis maar eens! Daarom examineerde een classis proponenten en kerkelijk werkers die in haar ressort bevestigd of benoemd werden, en droeg de classis zorg voor de visitatie en het opzicht.
Bewaren bij het Hoofd
De classis heeft dus een grote betekenis als het gaat om de identiteit en dus ook de katholiciteit van de kerk en de plaatselijke gemeenten. In de kerk willen we elkaar immers bewaren bij de leer van de apostelen, bij de waarheid van het Woord, bij de inhoudelijke traditie van de kerk der eeuwen. Daarom voeren wij in de classis het kerkelijk gesprek, dat soms tot een geding om de waarheid wordt. We weten ons geroepen elkaar als leden van Christus’ lichaam bij het Hoofd te bewaren.
Deze vorm van classicaal vergaderen bestaat in de voorstellen niet meer. Niet iedere gemeente is ambtelijk vertegenwoordigd in de classis. De classis wordt een bestuurlijk orgaan. Nu zullen gemeenten elkaar wel ontmoeten in de te vormen ringen, maar deze gelden niet als ambtelijke vergadering. De ambtelijke roeping ín het geheel van de kerk en vóór het geheel van de kerk wordt kerkordelijk gezien verleden tijd. Een van de grondgedachten achter de classis wordt opgegeven. Voordat definitieve besluiten genomen worden, zal hierover echt een breed en principieel gesprek moeten worden gevoerd.
De breedte vertegenwoordigd
Dat lijkt gecompenseerd te worden door een nieuw systeem van afvaardiging, zowel naar de classis als naar de synode. Bij de samenstelling van classis en synode zal erop gelet worden dat de gehele breedte van de kerk vertegenwoordigd is. Iedere gemeente zal dus ambtsdragers met een herkenbare identiteit in classis en synode zien optreden.
Dit is echter geen kerkelijk, maar parlementair denken. Zoals een ambtsdrager in de gemeente geen vertegenwoordiger van een bepaald (smal)deel is maar vanuit de identiteit van de gemeente het geheel dient, zo vervult een ambtsdrager ook zijn roeping in classis en synode. Niet als vertegenwoordiger van links of rechts, maar als iemand die in zijn ambt in liefde gebonden is aan de identiteit en het belijden van de kerk, en geroepen om in wijsheid en geloof mede leiding te geven aan het geheel van de kerk.
Eilandjes
Uiteraard voel ik helemaal aan dat we in de praktijk met een verdeelde kerk te maken hebben. Zelf ervaar ik ook dat een classicaal gesprek over de identiteit van kerk en gemeente nauwelijks van de grond te krijgen is. Ik lijd er ook aan dat gemeenten daarom zich meer en meer als eilandjes afzonderen en ontwikkelen, ‘omdat we het in de kerk toch niet met elkaar eens zijn’. De missie van de Gereformeerde Bond is nooit geweest dat we voor hervormd-gereformeerden eigen kerkelijk leven kunnen waarborgen.
Wij verlangen naar het herstel van de gehele kerk, en zoeken in het kerkelijk gesprek de verbondenheid met en de terugkeer naar de grondslagen van onze kerk zoals die in artikel I van de kerkorde zijn verwoord. In ambtelijke vergaderingen representeer ik niet de orthodoxie of de Gereformeerde Bond, maar ben ik als ambtsdrager geroepen de identiteit van de kerk te eerbiedigen en met anderen te bewaren.
Congregationalisme
Is de verdeeldheid en de identiteit van de kerk zo onbespreekbaar geworden dat we elkaar in de classis maar loslaten? Mogen we een kerk willen die nog meer opschuift naar het congregationalisme, waarin elke gemeente los van het geheel haar eigen weg kan gaan? Dr. P. van den Heuvel schrijft in zijn toelichting op de huidige kerkorde dat ‘de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente wordt begrensd door de overtuiging dat gemeenten samen kerk zijn’. Hier gaat het om de fundamentele noties van eenheid, identiteit en katholiciteit. In het Nieuwe Testament krijgen deze noties gestalte op het moment dat vanuit Jeruzalem visitatie wordt verricht in nieuw ontstane gemeenten, bij de toelating tot en het opzicht over de prediking, en natuurlijk ook in hulpbetoon en voorbede. De apostolische brieven roepen op om in de leer van Christus te blijven en elkaar voor dwaalleer te behoeden.
Lastige erfenis
Blijkbaar zitten we als Protestantse Kerk met een lastige erfenis, namelijk dat in de gemeenten geen eenduidige identiteit en prediking bestaat. We weten dit niet op te lossen, ook met modaliteiten niet. Sterker nog: de oplossing is niet dat de hele kerk ‘Bond’ wordt. Alstublieft niet. Laat de kerk leven en handelen overeenkomstig haar rijke grondslag, gehoorzaam aan Gods Woord, trouw aan de belijdenis. Daarom is de aanstaande benoeming van een nieuwe hoogleraar dogmatiek aan de PThU in de vacature van prof. J. Muis van groot belang. Van harte hopen wij dat het iemand is die met hart en ziel uit deze identiteit leeft en werkt.
Ik besluit met een ander citaat van prof. Dingemans. Zijn boek Een huis om in te wonen (1987) eindigt met een grote sympathie voor het congregationalisme, maar zijn slotzin is behartigenswaardig: ‘Er zou in de kerken een voortdurende discussie moeten zijn rondom de fundamenten van het kerkrecht’. Ik wens onze synodeleden veel wijsheid, liefde en bezieling toe om zo over de wijzigingsvoorstellen te spreken en te besluiten dat de Protestantse Kerk als gestalte van waarheid en eenheid mag toenemen.
A.J. Mensink