Waar bent u naar op zoek?

blog

Voor 17 procent van hoogleraren bestaat God

(On)geloof aan universiteit

18-07-2011

Dat Thomassen ongelovig kunnen zijn, weten we. Maar wetenschappers, hoe gelovig of ongelovig zijn zij? ForumC onderzocht het onlangs. Alle hoogleraren in Nederland ontvingen een elektronische vragenlijst.

ForumC is een organisatie die het gesprek over geloof, wetenschap en samenleving wil stimuleren. Ze organiseert debatten en symposia en geeft het tijdschrift Radix uit. Het onderzoek is bedoeld om het gesprek over geloof en wetenschap te voeden met informatie over hoe wetenschappers staan tegenover geloof en religie. Maar liefst 32 procent van de hoogleraren vulde de enquête in – voor deze onderzoeksmethode lang geen slechte respons. De uitkomst geeft te denken.

 

17 procent theïst

Van de groep hoogleraren die de enquête invulde, noemt 44 procent zich atheïst, 28 procent agnost (iemand die niet weet of er zoiets als God, goden of iets hogers is), 17 procent theïst (iemand die in God gelooft; in de enquête zijn dat vrijwel allen christenen) en 5 procent ietsist (iemand die wel gelooft dat er ‘iets hogers’ is, maar daar verder geen kennis over heeft). De resterende 5 procent heeft blijkbaar een nog andere vorm van (on)geloof.

De theïsten vormen dus maar een kleine minderheid. Bijna de helft van de hoogleraren weet zeker dat er geen God is en nog eens bijna een kwart weet het niet, maar is in elk geval geen gelovige. Opvallend is het geringe percentage ietsisten. Dat is de hoogleraren waarschijnlijk te vaag. Ze zijn vanuit hun wetenschappelijk beroep meer gewend aan precisie en concreetheid en daar past ietsisme niet goed bij.

 

Vakgebied

De percentages verschillen per discipline. De meeste atheïsten bevinden zich onder de biologen. Daar zou de evolutietheorie wel eens een belangrijke rol in kunnen spelen. Die is immers in de biologie een van de belangrijkste theorieën en volgens de meeste biologen niet te rijmen met geloof in God. Ook onder de aardwetenschappers bevinden zich veel atheïsten en dat is verklaarbaar vanuit de theorieën over het ontstaan van de aardstructuur, die eveneens uitgaan van een door blind toeval gestuurd proces De meeste theïsten bevinden zich – niet verrassend – onder de theologen en de filosofen. Vrijwel alle hoogleraren zijn vrij overtuigd van hun levensvisie. Slechts 4 procent weet het niet helemaal zeker.

 

Geen afspiegeling

Uit de enquête blijkt dat de hoogleraren qua gelovigheid geen afspiegeling zijn van de samenleving als geheel. Uit andere onderzoeken is bekend dat onder de Nederlandse bevolking de ietsisten met 36 procent juist de grootste groep vormen, gevolgd door de agnosten (26 procent), en de theïsten (ongeveer 22 procent) en dat de atheïsten juist met 13 procent de kleine minderheid vormen.

Het lijkt erop dat de hoogleraren daar wel oog voor hebben, want de meeste levensbeschouwingen kunnen wel op enige sympathie van deze groep respondenten rekenen. Het ietsisme, de islam en het hindoeïsme krijgen daarbij nog de minste sympathie en het agnosticisme en het atheïsme nog het meest. Dat laatste komt natuurlijk omdat de meeste hoogleraren zelf tot die groep behoren.

Omdat ForumC een christelijk platform is gaat de enquête nader in op de houding tegen het theïsme. Rond de helft van de hoogleraren onderschrijft stellingen als: ‘Theïsme beschermt de moraal’, ‘Theïsme brengt mensen samen’ en ‘Theïsme geeft betekenis aan het leven’. Maar er is ook grote bijval voor stellingen als ‘Theïsme belemmert het maatschappelijk debat’, ‘Theïsme heeft een negatieve invloed op de politiek’ en ‘Theïstische argumenten behoren niet thuis in het publieke domein’.

Vrijwel niemand meent dat het theïsme iets kan bijdragen aan de wetenschap, ook de christenwetenschappers blijkbaar niet. Maar liefst 20 procent van de hoogleraren neemt zelfs een gelovige collega minder serieus. Kortom, wetenschappers staan niet onsympathiek tegenover geloof, maar het moet geen invloed hebben op politiek of wetenschap.

 

Christelijke studenten

Wat moeten we met de uitslag van dit onderzoek? Het gaat hier om een doelgroep die maar een zeer gering deel uitmaakt van onze maatschappij. Het betreft echter wel een deel dat niet zonder invloed is. Als in de krant staat dat ‘wetenschappers hebben ontdekt dat…’, heeft dat voor velen gezag. Wetenschap is immers een vorm van kennisverwerving die hoge pretenties heeft. Wetenschap heet objectief te zijn en zekerheid te geven.

Niet voor niets hebben veel christelijke studenten het in de eerste jaren van hun studie moeilijk met hun geloof. Ze vormen niet alleen een minderheid, maar krijgen bovendien vaak te horen dat ze in de wetenschap met hun geloof niet ver komen. Bij de studenten die ik zelf help een christelijke visie op wetenschap en techniek te ontwikkelen, merk ik vaak dat ze moeite hebben een weerwoord te geven aan medestudenten of stafleden die hen op de vele (ogenschijnlijke) conflicten tussen geloof en wetenschap wijzen.

Voor elke christelijke student is het daarom waardevol om te weten bij wie ze terecht kunnen voor een handreiking op dit gebied. Een aantal christenwetenschappers aan mijn eigen universiteit plaatste om die reden in het begin van het nieuwe academische jaar in het universiteitsblad een advertentie met namen van wetenschappers die bereid zijn op deze manier als ‘praatpaal’ te fungeren. Zo hopen we christenstudenten te helpen om te zien hoe geloof en wetenschap wel degelijk verenigbaar zijn.

 

Grote natuurwetenschappers

Hoe zou het ook anders kunnen? Vrijwel alle grote natuurwetenschappers in de zeventiende eeuw waren christen. Zouden zij zo naïef geweest zijn dat ze ten onrechte gemeend hebben tegelijk christen en wetenschapper te zijn? Dat lijkt niet waarschijnlijk.

In dat licht is het opmerkelijk dat maar 8 procent van de ondervraagde hoogleraren een harmonie tussen geloof en wetenschap ervaart. Dat kan wel eens te maken hebben met het gegeven dat de heersende theorieën van tegenwoordig in veel vakgebieden worden gesteund door wetenschappers voor wie bijbelse gegevens niets betekenen. Voor hen is het geen probleem dat zulke theorieën niet goed verenigbaar zijn met de Bijbel. Een christenwetenschapper zal daar eerder mee zitten.

 

Grenzen

Het zou zowel voor de christelijke student als voor de niet-wetenschapper goed zijn zich de grenzen van wetenschap meer te realiseren. Wetenschap is een professie die hoge eisen stelt aan kennis, maar die kennis is erg gespecialiseerd en bovendien altijd voorlopig. Je kunt met wetenschap zeker geen ultieme levensvragen beantwoorden, want daarvoor is wetenschappelijke kennis niet bedoeld en niet geschikt.

Wetenschap kan wel het geloof versterken. Door te ontdekken hoe indrukwekkend complex en toch ordelijk de werkelijkheid in elkaar zit, kun je steeds meer bewondering krijgen voor de God, die dat zo gemaakt heeft.

Tegelijk moeten we erkennen dat we niet alleen het goede werk van de Heere in de werkelijkheid tegen komen. Er is ook het kwaad, dat zich manifesteert in ziekten, rampen, oorlogen en andere ellende. Wetenschap leidt daarom niet vanzelfsprekend tot erkenning van de Schepper. Wie daarover meer wil lezen kan vanaf dit najaar terecht in het nieuwe deeltje van de Artios-reeks, God vinden. In gesprek met Godzoekers. We zien pas Gods majesteit in de schepping als de Heilige Geest ons daarvoor de ogen opent. Bij menigeen heeft Hij daarbij de weg van de wetenschap gebruikt.

Zonder de verlichting van de Geest kan diezelfde wetenschap ons echter tot de overtuiging brengen dat er geen Schepper, maar slechts het blinde toeval. Bij veel hoogleraren is dat blijkbaar het geval. Daarom is er veel gebed nodig voor wetenschappers en voor christenstudenten, die zich begeven in deze wereld waarin atheïsme en agnosticisme de overhand hebben.

M.J. de Vries

Dr. M.J. de Vries is bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de Technische Universiteit Delft en lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond.