column
Leer ons bidden
Wij moeten kinderen leren bidden. Het leren gaat vaak door wat kinderen zíen.
Onlangs vertelde een vader op een opvoedavond over bidden openhartig hoe hij zijn vader vroeger in alle vroegte geknield voor de bank zag liggen. Nu hij zelf vader was, deed hij hetzelfde. Dat moet vormend zijn voor het kind: een grote, sterke vader die zich afhankelijk weet van God en zich klein maakt voor God.
Als kleuter deed ik eens stiekem mijn ogen open tijdens het bidden bij mijn opa en oma aan tafel. Tot mijn verbazing zag ik dat mijn opa met open ogen bad! Toen ik het aan mijn oma vertelde, geloofde zij er niks van. Zij had blijkbaar nooit gekeken onder het bidden… Toch vroeg ze het voor de zekerheid aan opa. En opa gaf het ruiterlijk toe. En ik denk dat het kwam omdat mijn opa met God praatte als tot een vriend. En dan sluit je je ogen niet.
Nu ik zelf kinderen probeer op te voeden, merk ik het wankele evenwicht tussen eerbied tonen voor God en overbrengen dat Hij toegankelijk is. Het evenwicht tussen knielen voor God en praten met Hem met de ogen open. Ik wil dat mijn kinderen alles aan God vertellen en dat ze zich thuis voelen bij Hem. Maar soms slaat dit voor mijn gevoel opeens door en moet ik weer wat meer aandacht geven aan eerbied.
In de zomervakantie beklommen we de hoogste berg van Tsjechië, uitgerekend op de dag dat het begon te stormen en te regenen. We hadden ons er niet op gekleed. Twee tot op het bot doorweekte jongetjes op een glibberig paadje en een blauw-van-de-kou jongetje in de rugdrager. Ik probeerde de moed erin te houden en zong: ‘Hagel en sneeuw, onweer, wind en regen, deren ons niet, wij kunnen er wel tegen…’ Tot er één opperde: ‘Mam, zullen we bidden?’ Heel even twijfelde ik zelfs.
Daar zaten we dan: midden op het pad, tussen de toeristen, en baden we tot God. Toen we opstonden, klonk het: ‘De regen is al een beetje minder geworden, hè?’ Wie moet nu wie leren bidden?
Elsbeth Visser-Vogel