Kerk is plaats waar Christus met zondaren wil samenwonen
In de consistorie van de Amsterdamse Noorderkerk hangt maar één foto van een voorganger: het markante portret van dr. Jan Koopmans (1905-1945). Zijn gelaatstrekken hebben tegelijk iets milds en onverzettelijks, typeert dr. P.J. Visser.
De twee eigenschappen komen samen in dat zeldzame woord zachtmoedig, dé trek die volgelingen van Jezus typeert (vgl. Mat.11:29). Bij Jan Koopmans had het te maken met zijn afkomst uit een stoer Fries geslacht én met zijn geboorte uit ‘water en Geest’ (Joh.3:5). Een geheiligde combinatie van natuur en genade.
Vanaf zijn zestiende groeide het verlangen om predikant te worden. Het fenomeen van de prediking boeide hem jongs af aan en is altijd centraal blijven staan in zijn ambtelijk werk. Hij schreef: ‘We kunnen er eigenlijk nooit over uitgedacht raken, wat dat zeggen wil: God spreekt. Deze twee woorden sluiten in zich samen het geheim der wereld, haar grond en haar einde. De eerste en tweede schepping komen hier vandaan. Oordeel en verlossing hangen hier van af. Leven en sterven ontvangen hieruit hun zin.’ Dr. G.W. Marchal concludeert in zijn boek over Koopmans: ‘Luisterend naar het Woord is hij, leerling blijvend, een leraar bij uistek geworden.’ Zijn nog altijd gelezen Postilles zijn er een tastbaar teken van.
Na predikant te zijn geweest in twee Zeeuwse dorpen, Elkerzee (1928-1931) en te ’s Heer-Hendrikskinderen (1931-1938), werd hij bijbelstudiesecretaris van de Nederlandse Christen Studentenvereniging (1938). Intussen promoveerde hij op een doorwrochte studie, getiteld Het oudkerkelijk dogma in de Reformatie, bepaaldelijk bij Calvijn (1938). Een jaar later verscheen zijn meer bekende en uitnemende studie De Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Theologisch wist hij zich een leerling van dr. O. Noordmans en verwant met collega’s als de Kohlbrüggiaanse dr. G. Oorthuys.