column
Investeren
Ik ben zo verdrietig van het bos. Ons dochtertje van tweeënhalf staat met de handen in de zakken plotseling midden op het bospad stil. Haar schouders hangen naar beneden en bedremmeld staart ze naar de grond.
Gehurkt probeer ik er achter te komen wat het probleem is, hoewel ik al vermoed wat ze heeft gehoord. Even tevoren was alles nog goed. Op een zonovergoten namiddag zijn we samen het bos in getrokken. Met haar rode regenlaarsjes schopt ons dochtertje vrolijk de laatste bladeren de lucht in. Het stampen en spetteren in de waterplassen verhoogt de aantrekkelijkheid van het uitje nog meer. We proberen de vrolijk fluitende vogels te ontdekken in de ontbladerde bomen. In de vijver aan de rand van het bos zwemmen tot grote vreugde van het meisje een ‘heel bult eende’. Lachend poseert ze voor een foto om ons avontuur straks aan moeder te laten zien.
Ze praat honderduit en is blij even met haar vader eropuit te kunnen. Het risico dreigt immers dat ik vooral aan het werk ben, aan het nakijken of lessen voorbereiden. Tijdens datzelfde werk zie ik dat niets het welbevinden van een kind zo bepaalt als de kwaliteit van de relatie met de ouders.
‘Waarom ben je zo verdrietig?’, vraag ik. ‘Rare geluiden’, antwoordt ze. Ergens in het bos klinkt het geschreeuw van grote vogels. Ik kan het ook niet goed thuisbrengen en begrijp best dat dit voor een klein meisje eng klinkt. ‘De vogels maken die geluiden’, probeer ik haar gerust te stellen. Dat is niet genoeg. ‘Ik ben bang van de vogels’. Het kost even tijd om het goede argument te vinden. Dat vogels niets doen, dat ze ver weg zijn of niet zullen komen is niet voldoende. ‘Vader is veel sterker dan de vogels’, blijkt het enige juiste argument. Ze pakt mijn hand en samen kunnen we de weg vervolgen.
Kleine meisjes moeten de mogelijkheid krijgen verdrietig te zijn bij hun vader en hun vertrouwen in hem uit te spreken. Daar ga ik dit jaar meer tijd voor inruimen.
Arjan Baarssen