blog
Visitatierapport zoomt in op geestelijke leven in de kerk
Hoe gebeurt het heilige?
Het vierjaarlijkse rapport van de visitatie is steevast de moeite waard, omdat het eerlijk verwoordt hoe de Protestantse Kerk er voorstaat. Nu het generale college voor de visitatie voor de derde keer na 2004 verslag doet, zoomt ze in op de kleine gemeenten, op het geestelijke leven en op de positie van de predikant.
De visitatie kijkt toe of de gemeente wel doet waartoe ze geroepen is, of ze God en de naaste liefheeft. Ik lees in de kerkorde: ‘Het opzicht over de gemeenten vindt plaats in de visitatie. De visitatie heeft ten doel de opbouw van de gemeente en betreft het geestelijk leven van de gemeente, het gehoor geven aan de roeping van de gemeente en de vervulling van ambten en diensten.’
Wijsheid
Dit is verantwoordelijk werk. De brieven van de apostelen die in het Nieuwe Testament opgenomen zijn, leren ons hoe belangrijk het meeleven met en omzien naar elkaar is. De Heilige Geest kan de ontmoeting met de ander gebruiken om ons terug te brengen tot de kern van het belijden van apostelen en profeten. Wil dit (onzichtbare) werk van de visitatie tot zegen zijn – ook in een toenemend aantal situaties waar spanning heerst –, dan zijn we verlegen om mensen die door God begiftigd zijn met wijsheid, geloof en moed.
***
Deed het generale college voor de visitatie vanouds verslag van het functioneren van het kerkelijke leven, tijdens de bespreking in 2011 vroeg ds. A. van Lingen naar het geestelijke leven in de kerk. Om die reden is breed in de kerk de vraag uitgezet: ‘Hoe gebeurt het heilige?’ De vraag verwijst naar de ook in 2011 verschenen studie van dr. F.G. Immink, Het heilige gebeurt, waarin deze hoogleraar verwoordt wat er in de ontmoeting met God gebeurt, als we naar de kerk gaan, als we bidden, zingen, luisteren.
Te intiem
Opvallend is dat twee van de drie regio’s niet enthousiast reageerden toen het generale college voor de visitatie de vraag naar het geestelijke leven door het grondvlak wilde laten beantwoorden. Het regionale college voor de visitatie in Noord-Holland wilde liever een ander onderwerp en ook vanuit Zuid-Holland kwamen er tegenwerpingen. Waarom? Het thema werd moeilijk, te persoonlijk, te intiem gevonden.
Verschillende synodeleden konden hier niet mee uit de voeten. Ouderling A.S. Flikweert (classis Zierikzee) noemde het ‘werkelijk onbegrijpelijk’, mevrouw ds. H.A. Smits (classis Hoorn-Enkhuizen) vroeg ‘hoe je het in de gemeente doet, als je in de kerkenraad al geen woorden hebt’, terwijl visitator-generaal ds. W.G. Sonnenberg aangaf dat je zowel een liberaal type visitator tegenkomt die zijn werk zakelijk opvat als aarzeling ontmoet om woorden te geven aan het geleefde geloof ‘vanwege rare bevindelijke bewegingen uit het verleden’.
Aanbeveling
Omdat de synode besloot het rapport mét aanbevelingen aan de classes en gemeenten te versturen doe ik hier ook een aanbeveling, die voortkomt uit het recente vertrek van prof.dr. J. Hoek als hoogleraar gereformeerde spiritualiteit. Bij zijn entree werd hem gevraagd de ‘studenten als toekomstige werkers in de kerk woorden aan te reiken om te spreken over de binnenkant van het geloof’. Mijn aanbeveling is daarom dat de kerk er zorg voor zal dragen dat aan de PThU in onderzoek en onderwijs er voldoende aandacht blijft voor de gereformeerde spiritualiteit, voor het geleefde geloofsleven. Het is een investering die zich langjarig uitbetalen zal.
Wie de bevindingen van de visitatie leest, herkent wat ds. M.G. Pettinga (classis Edam-Zaandam) in de synode zei: ‘Er is verwondering over de openhartigheid en een verzuchting over de armoede als het leven met God aan de orde komt.’ Zelf constateren de visitatoren dat ‘een zekere armoede in het onder woorden brengen van waar het om gaat als we spreken over wat we geloven zich laat constateren, ongetwijfeld door afnemende tradities in het omgaan met de Bijbel’. De verlegenheid op dit terrein lijkt verder te gaan.
Veel jeugd
Tegelijk – niet om ons rijk te rekenen, maar omdat we in het voorbijgaan aan zegeningen de Heere tekort doen – citeert het rapport ook deze kerkenraad: ‘De heiligheid van God roept schrik op: wie ben ik, als zondaar voor de heilige God? Er is ook verwondering over Gods genade dat de heilige God tot ons neerdaalt, verwondering dat God Zijn gemeente bouwt. ‘Wie ben ik als onheilige om ambtsdrager te zijn?’ Gods werk gaat door. Dat er veel jeugd in de kerk is, is niet het werk van de gemeente, maar Gods genade.’
In haar lied richt de gemeente zich van week tot week gezamenlijk tot God. ‘Loof, volken, onze God; Die onze ziel het leven geeft, en niet toelaat dat onze voet wankelt,’ zingt Psalm 66. Daar hoort de stem van de enkeling bij: ‘Kom, luister, allen die God vreest, en ik zal vertellen wat hij aan mijn ziel gedaan heeft.’ De spiegel die de visitatie heel de Protestantse Kerk voorhoudt, mag ons doen zoeken naar plaatsen waar we spreken over wat God belooft én waarmaakt: de huisgodsdienst in het gezin, de catechese, zeker ook het huisbezoek.
Zal de visitatie blijven, nu de nota ‘Kerk 2025’ aanvaard is? ‘Men moet geen oude schoenen wegwerpen voor men nieuwe heeft’, zo luidt een volkswijsheid.
Kleine gemeenten
In haar rapport vraagt de generale visitatie ook aandacht voor de kleine gemeente – aan de aandacht voor de predikant ga ik nu voorbij –, na raadpleging van wat er gaande is in Groningen/Drenthe, Noord-Brabant/Limburg en Zeeland. Hier is de vraag aan de orde met hoeveel mensen je moet zijn om als gemeente van Christus te functioneren. Het antwoord: het minimumaantal dat nodig is voor een gesprek, dus twee of drie. Voorwaarde is wel dat ze bijeenkomen in de Naam van Christus.
In haar roeping om te volharden willen de visitatoren de kleine gemeenten bemoedigen – en dat is meer dan ooit nodig. Waardevol zijn daarom suggesties als oog te houden voor wat er wel is, weg te blijven uit ‘de zuigkracht van het gemis’. Mooi is de aangehaalde gedachte van Bonhoeffer dat we van de concrete gemeente moeten houden, niet van onze droom van de gemeente. Tegelijk is het de vraag in hoeverre het omarmen van ‘kleine, beweeglijke geloofsgemeenschappen’ leidt tot het teloorgaan van wezenlijke noties van ons kerk-zijn, zoals het ambt en de prediking. Wie citeert dat binnen de huissamenkomsten er bij Luther ook ruimte is voor de bediening van doop en avondmaal, mag ook meenemen wat deze reformator over het ambt en de prediking schreef.
Onze nood, onze hulp
Ook wat betreft de kleine gemeenten is het visitatierapport een spiegel voor de kerk. Ds. L.O. Giethoorn sprak over een gebrek aan urgentie over de eigen situatie in kleine gemeenten, over de noodzaak om tijdig de bakens te verzetten. Hopelijk komt bij het verzetten van de bakens het heilige dan in zicht, omdat we beseffen dat de toekomst van een (kleine) gemeente niet afhangt van ons beleid, ons sjouwen, maar van de Heilige Geest. Die Geest laat ons het Woord lezen, past de boodschap toe en oefent ons in de dagelijkse omgang met Christus, het Hoofd van de gemeente.
In nood – de nood van haar eigen bestaan, de nood vanwege de afval van God – leert de kerk met Psalm 124 bidden: ‘Onze hulp is in de Naam van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.’
P.J. Vergunst