Wat hebben wij met de bisschop? Onze reformatorische traditie kent immers geen bisschopsambt. Toch weten we uit de Vroege Kerk van de opziener ofwel bisschop. Hierin heeft Ben van den Baar zich grondig verdiept, onder leiding van prof. dr. M.A. van Willigen.
De omvangrijke studie van Van den Baar beschrijft constanten in de ambtsvisie in de eerste eeuwen. Tegelijk maken de geschetste ontwikkelingen inzichtelijk dat deze vroegchristelijke ambtsdrager niet zomaar vereenzelvigd kan worden met een hedendaagse bisschop.
Machtsmisbruik
Van den Baar is met zijn kerkhistorische studie begonnen na zijn pensionering als docent Nederlands. Hij neemt zijn uitgangspunt in het zendingsbevel (Matt.28:18-20). Daar geeft Jezus Zijn apostelen de opdracht om alles wat Hij hun heeft geleerd aan zoveel mogelijk mensen door te geven.
De bisschoppen worden beschouwd als opvolgers van de apostelen, al is daarmee niet gezegd dat alle apostelen bisschop in een gemeente zijn geweest. In Handelingen en de nieuwtestamentische brieven hebben de opzieners, ofwel bisschoppen (episkopoi), een leidinggevende taak in de gemeente, samen met de ouderlingen (presbyteroi), ondersteund door de diakenen (diakonoi).
De kerntaak van deze opzieners is de Woordverkondiging, het leiden van de eredienst en het leiding geven aan de gemeente. Bij hun verantwoordelijkheid behoort volgens de auteur ook de armenzorg, ondanks de instelling van het diakenambt. Deze bisschop als herder en leraar is te vergelijken met de gemeentepredikant zoals wij die kennen. Later krijgen bisschoppen ook bovenplaatselijke bevoegdheden en steeds meer bestuurlijke taken. Vooral de vermenging met wereldlijke macht wordt gezien als meewerkende oorzaak van eerzucht, geldzucht en machtsmisbruik bij kerkleiders.
Heilzame correctie
In het begin van De bisschop in de vroege kerk gaat de auteur min of meer kritiekloos mee met de visie dat er in de allervroegste gemeenten nog geen sprake zou zijn van ambten, maar van taken en/of charismatische functies.
"*" geeft vereiste velden aan