Waar bent u naar op zoek?

Globaal bekeken

J. van der Graaf
Door: J. van der Graaf
26-08-2021

Stien Eelsingh vestigde zich in 1942 als ‘expressionistisch schilder’ in Staphorst. In 1937 had ze in de Meppeler Courant samen met een vriendin een ingezonden stuk geschreven:

Mijnheer de redacteur,

Naar aanleiding van een voorval op j.l. Zondag, waarover zoowel in uw courant als in andere bladen artikelen zijn verschenen, zouden wij gaarne een ander licht werpen over ‘Staphorst en toerisme’. In plaats van te spreken over eigenaardige zeden en gebruiken der Staphorsters, kan men met meer recht de wonderlijke manieren der bezoekers beschrijven. Door de aard van ons werk, komen we geregeld met de bevolking in aanraking en wij zijn overtuigd, dat de vele geruchten, die van Staphorst door ons land gaan, schromelijk overdreven worden. Wat Zondag bij de kerkuitgang plaats heeft gevonden, is niet goed te praten. Maar hebben de toeristen zich wel eens afgevraagd, hoe ergerlijk het voor de inwoners moet zijn door drommen menschen dagelijks gefotografeerd en als vreemdsoortige wezens aangestaard en nagejouwd te worden? Zelfs in hun huizen worden ze niet met rust gelaten. Hun Zondagsche kerkgang wordt geregeld ontwijd door 60 à 70 lawaaiige bezoekers, die hun gelederen verbreken en hun op de meest onbescheiden wijze in het gezicht fotograferen. Het is voorgekomen, dat toeristen gedurende de dienst in de kerk kwamen om foto’s te nemen. Geen stedeling zou met deze brutaliteiten genoegen nemen. Bedenken die toeristen wel, dat zij het voor zichzelf bederven?! Weten zij hoeveel kinderen aangereden zijn, omdat er ten bate der passanten geen maximum snelheid bestaat? Indien de vreemdelingen de tot het uiterst geïrriteerde bevolking correct behandelen, zullen zij van die kant slechts beleefdheid ondervinden. Met dank voor de verleende plaatsruimte,

Hoogachtend, STIEN EELSINGH GREET VAN BEEK, Amsterdam.


In het Smeekschrift der edelen (1566) werd aan Margaretha van Parma, de landvoogdes van Filips II, verzachting van geloofsvervolging gevraagd. Ik citeer uit Geert Mak in Verleden van Nederland. Een nieuwe geschiedenis:

Op 5 april 1566 trok het Eedverbond, twee à driehonderd man sterk, naar Brussel naar het paleis van Margaretha van Parma, om haar het Smeekschrift te overhandigen. Ze kwamen te voet en hadden – geheel tegen het protocol in – bij binnenkomst de laagste in rang voorop gestuurd, een eenvoudig edelman die bovendien mank liep. Het was een carnavalesk ogende omgekeerde wereld die de edelen hier opvoerden. Na deze vertoning zou een adviseur van Margaretha, Karel van Berlaymont, haar met enig sarcasme in het oor hebben gefluisterd: ‘N’ayez pas peur, Madame, ce ne sont que des gueux’. (‘Vrees niet, mevrouw, het zijn maar bedelaars’.) (…) Twee dagen na de aanbieding van het Smeekschrift stemde de landvoogdes in met een voorlopige verzachting van de kettervervolging. De toezegging werd nog weer een dag later door de edelen gevierd als een grootse overwinning. Bij een feestmaal werd de ene heildronk na de andere uitgebracht.

Hendrik van Brederode kwam terug op de opmerking van Berlaymont: ‘Als wij dan geuzen zijn, laten we dan ook maar bedelzakken dragen en uit bedelnappen drinken.’ Hij liet zich vervolgens een bedelnap brengen, die werd gevuld met wijn. Brederode dronk hem in één teug leeg, liet de nap opnieuw vullen en gaf hem door aan zijn buurman: ‘Ik heb gedronken op de gezondheid van de geuzen. Leve de geuzen.’ Tegen het einde van dit gelag kwamen ook Oranje, Egmont en Horne nog binnen. Collectief klonk er: ‘Leve de koning, leve de geuzen.’ Nog diezelfde avond bedachten ze een devies: ‘Getrouw aan de koning tot aan de bedelzak toe.’

In de weken die volgden, verspreidde het begrip ‘geus’ zich razendsnel over de Nederlanden; er kwamen penningen in omloop met geuzenspreuken en armbanden waaraan miniatuurbedelnapjes hingen. Sommige edelen en hun sympathisanten dosten zich uit in grijze bedelaarskleding en hingen houten bedelnapjes aan hun hoed.

J. van der Graaf
J. van der Graaf