Gezag van ambtsdrager
Aan de term ambt is het gezagselement verbonden. Er is sprake van een tegenover. Juist op dit punt groeit er verlegenheid. Postmoderne mensen vinden het, ook in de kerk, soms maar moeilijk om gezag te erkennen, schrijft ds. H.J.C.C.J. Wilschut.
Ook kerkgangers laten zich niet graag de weg wijzen of – wanneer dat nodig is – terugfluiten. De keerzijde van deze ontwikkeling is dat ambtsdragers en kandidaat-ambtsdragers niet goed weten hoe ze nog met gezag kunnen optreden. Zo er al gezag erkend wordt, gaat het om persoonlijk gezag dat je door je optreden verwerven moet. Maar uitgaan van een voorgegeven gezag is menigeen een station te ver.
Laat helder zijn dat we dit probleem niet oplossen door het in de praktijk te negeren. Met een hoge toon kom je niet ver. Ambtsdragers hebben autoriteit van God gekregen, maar mogen zich niet autoritair opstellen. Ze mogen geen ambtelijk troontje beklimmen. Laten ze met wijsheid en voorzichtigheid zeggen wat ze te zeggen hebben en in zoekende liefde, gericht op behoud, spreken.
Dan kunnen er soms scherpe dingen gezegd moeten worden. Over zonden kun je niet zwijgen. Maar laten we bedenken dat het de toon is die de muziek maakt. Ambtelijk gezag moeten we niet als een schild voor ons uitdragen. Laten ambtsdragers het gewoon bedienen, in een geest van geestelijke moed en zachtmoedigheid.
Mensen spreken en handelen in Gods huis namens God. Dat kan geen mens op eigen initiatief. Je moet ertoe geroepenworden. Ook Christus eigende Zich Zijn eer als Hogepriester niet Zelf toe, maar werd er door God toe geroepen (Hebr.5:4-5).
Roeping houdt in dat de Heere iemand aanstelt voor een bepaalde taak in Zijn huis, om er namens Hem zorgzaam geestelijk leiding te geven. Het gaat dus om een officiële aanstelling door God. We mogen ook zeggen: om een zending door God.
Lees de volledige tekst in De Waarheidsvriend van 13 november 2015.