Een ‘prater’ uit Langerak
Op de meest vreemde tijdstippen kwam hij van de Lekdijk aflopen naar onze boerderij. Een kort, dik mannetje met een glimmende pet. Kees de Zeeuw kwam praten. Alleen met moeder, nooit met vader, herinnert A.J. Terlouw zich.
Vader was er trouwens bijna nooit, die werkte op het land. Soms kon ik, terwijl ik speelde, een beetje volgen waar ze over spraken. Over de Heere en vooral over hoe Hij in je hart woont. Kees keek dan ernstig en moeder ook. Maar als hij mij zag was hij altijd vriendelijk. ‘Zo jonchie’, zei hij dan, ‘jij krijgt straks wat van me.’ Ja, Kees was een aardige man.
Heel goed herinner ik me dat moeder en Kees een keer spraken over de ouderlingen en diakenen in de hervormde gemeente. Moeder zei dat sommige ouderlingen ‘licht’ waren en ze daarom niet veel verwachting van hen had. Maar Kees zei: ‘Dat kan best zijn, maar we moeten die mensen toch eren om des ambts wille.’ Dat begreep ik toen nog niet. Later wel.