Wat verandert er precies wanneer je belijdenis doet? Tijdens de belijdenisdienst zingen we vaak: ‘Ik zet mijn treden in Uw spoor.’ Gingen we daarvoor een heel andere weg? Op welke manier verschillen voor en na?
Het uitgangspunt voor deze bijdrage is Markus 8, een beslissend keerpunt in de kortste evangeliebeschrijving in het Nieuwe Testament. Het is belangrijk om te zien dat in de eerste helft van het Markusevangelie de Heere Jezus hoofdzakelijk wordt getekend als een Heiland Die indrukwekkende wonderen verricht. Die bijzondere tekenen worden na het achtste hoofdstuk ineens een stuk minder. Precies in het midden, tegelijk ook het scharnierpunt van het Markusevangelie, stelt de Heere Jezus Zelf de allerbelangrijkste kwestie aan de orde: ‘Maar u, wie zegt u dat Ik ben?’ (8:29) Deze vraag wint aan diepte, wanneer we bedenken op welk moment de Heere Jezus haar stelt.
Titel
Markus begint zijn Evangeliebeschrijving met een opschrift, een titel zou je ook kunnen zeggen: ‘Het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God’ (1:1). Wij als lezers kennen zodoende van meet af aan de identiteit van de Heere Jezus, maar – zo zal nog blijken uit het verdere verhaal van Markus – er heerst een grote verlegenheid rond de vraag wie de Heere Jezus precies is. Alleen demonen nota bene herkennen in Hem de Zoon van God en het is pas aan het eind van het Markusevangelie dat iemand Hem klip en klaar als de Zoon van God belijdt. Een heiden nog wel, een outsider, bij het kruis (15:39). Het is juist déze titel die in het Markusevangelie een verrassende inhoud blijkt te hebben. Op de climax van het verhaal blijkt dus: de Heere Jezus kan slechts dán als Zoon van God herkend en beleden worden, wanneer we Hem zien als de Gekruisigde.
Geen goed zicht
Hiermee hebben we het grote thema van het Markusevangelie te pakken. Zoals hierboven al gezegd: hoewel de Heere Jezus aanvankelijk veel bijzondere wonderen verricht, blijken de discipelen maar niet goed in te kunnen zien wie de Heere Jezus werkelijk is (4:13,40; 7:17-18). Er is, zo zegt de Amerikaanse nieuwtestamenticus Richard Hays, sprake van een crisis of understanding (8:21). In dat licht is de genezing van de blinde in Bethsaïda (8:22-26), vlak voor de belijdenis van Petrus, verrassend. Wat namelijk opvalt, is dat de Heere Jezus de blinde man in twee fasen het zicht terug geeft. Zoiets was niet eerder gebeurd. Het lijkt erop dat deze geschiedenis op een verrassende wijze illustreert hoe bij de discipelen langzaam maar zeker de ogen opengaan. Niet ineens, maar gaandeweg.
Grote verandering
Een jongeman vertelde eens tegen mij dat hij liever voorlopig geen belijdenis van het geloof wilde doen. ‘Want’, zo stelde hij, ‘dan moet ik mijn leven op een groot aantal punten behoorlijk veranderen.’ We spraken er samen over door. Hij had gelijk. Leven met de HEERE heeft duidelijke consequenties.
Tegelijk voelden we ook aan: wat na het doen van belijdenis niet kan, kan ervoor natuurlijk ook niet. Stel je voor dat een jongen met een lief meisje wil trouwen, maar de grote dag toch liever een tijdje uitstelt, omdat hij na de trouwdag niet meer kan doen wat hij ervoor wel doet. We voelen wel aan: hier deugt iets niet. Geen aanstaande bruid zou dat pikken. En terecht.
Streng vermaan
Er is nog iets van groot van belang. Markus vertelt de geschiedenis van de belijdenis van Petrus op een andere manier dan Mattheüs en Lukas. Dat wordt helaas vaak over het hoofd gezien. Het zou kunnen zijn dat de weergave bij Mattheüs sowieso vaker aandacht krijgt, vanwege Jezus’ woorden over het fundament van de kerk en de sleutels van het hemelrijk. Worden in de eerste evangeliebeschrijving Petrus en de discipelen geprezen vanwege hun inzicht (dat ze overigens niet aan zichzelf ontlenen; Matt.16:17-19), bij Markus is er na de belijdenis door Petrus heel abrupt de vermaning van de Heere Jezus om met niemand over Hem als de Christus te spreken (8:30). Terecht geeft de HSV hier aan dat het om een strénge berisping gaat. Markus gebruikt hetzelfde werkwoord in hoofdstuk 3, waar de Heiland de demonen met klem gebiedt te zwijgen over Zijn identiteit als Zoon van God (3:12).
Waarom volgt er in het Markusevangelie na de belijdenis een streng vermaan? Dat heeft te maken met de belijdenis, zojuist door Petrus uitgesproken. Wanneer hij de Heere Jezus als de Christus (de Messias, de Gezalfde) belijdt, staat de titel Gezalfde nog bol van nationalistische gedachten. In tegenstelling tot wat soms aangenomen wordt, gaat het bij de titels Messias en Zoon van God beslist niet om hetzelfde. Bij de eerste aanduiding dachten de mensen in de eerste eeuw aan een messias, een door God gezalfde die een eind zou maken aan de Romeinse bezetting en een grote wonderdoener, precies zoals de Heere Jezus in de eerste helft van het Markusevangelie beschreven wordt. Je zou zeggen: Petrus (en de anderen) zien al wel een beetje, maar nog niet volledig, wie de Heere Jezus werkelijk is. Hun ogen zijn (nog maar) voor de helft open. Precies zoals het de blinde man in Bethsaïda verging.
Kruisdragen
Meteen na de strenge vermaning volgt bij Markus de eerste lijdensaankondiging waarin de Heere Jezus nadrukkelijk Zijn lijdensweg verbindt met die van Zijn volgelingen. Daar wordt wél vrijuit over gesproken (8:32). En dan – opvallend! – is het Petrus die de Heere Jezus vermaant. Weer hetzelfde werkwoord. Ook wanneer de Heere Jezus op Zijn beurt Petrus bestraft. Nu blijkt er ineens veel op het spel te staan. Wie Zijn weg niet erkent als een weg van lijden en sterven (dus vasthoudt aan het Messias-concept van die dagen), schaart zich aan de kant van de duivel. Krasse woorden. Maar de zaak móet helder zijn. Het goede nieuws (Evangelie, zie 8:35) is paradoxaal genoeg juist de weg achter deze lijdende Heere Jezus aan. Ja zeggen tegen Hem is nee zeggen tegen jezelf, jezelf verloochenen en je kruis opnemen (8:34). Verliezen is winnen (8:35).
Identiteit
De discipelen ontvangen pas na kruis en opstanding het volle zicht. De Heere Jezus maakt voor die tijd aan hen en aan ons nu duidelijk dat het belijden van Wie Hij is maar niet een theologisch statement is. Zijn identiteit blijkt nauw samen te hangen, onlosmakelijk verbonden (kunnen we beter zeggen), met die van Zijn volgelingen. Uitzeggen Wie Hij is, is tegelijk formuleren wie we zelf zijn. Als Zijn weg een kruisweg is, zal de onze dat ook zijn. Dat kan niet anders of je zit op het verkeerde spoor. Zoals hierboven al gezegd: de belijdenis dat de Heere Jezus de Zoon van God is, klinkt pas aan de voet van het kruis. Zó is Hij Gods Zoon – en niet anders.
Hij gaat voorop
Dat het allemaal niet meteen goed gaat, blijkt verderop in het Markusevangelie. Zelfs na de derde aankondiging van het lijden en sterven blijkt het zicht op Wie de Heere Jezus werkelijk is, verduisterd en zeer beperkt, erg menselijk vooral (10:35-45). Wie overigens de moeite neemt de drie uitspraken over het komende kruislijden bij Markus zorgvuldig te bestuderen, ziet drie keer hetzelfde patroon: aankondiging van het lijden, (gevolgd door) misverstaan door de discipelen, (gevolgd door) corrigerend onderwijs van de Meester. Zullen zij en wij dan nooit leren?
Belangrijk is ten slotte erop te letten dat in het Markusevangelie de uitdrukking ‘op de weg’ of ‘onderweg’ karakteristiek is. Die uitdrukking vind je bij de andere evangelisten niet, op een uitzondering na. Bij Markus is het een kernwoord ná de belijdenis van Petrus. Veelzeggend! Wat Markus met ‘de weg’ of ‘onderweg’ bedoelt, is niet onduidelijk… het is de weg naar het kruis van de Heere Jezus. Wie belijdenis doet, wordt op deze weg gezet. Dus ja, er verandert toch wel iets met het doen van belijdenis. Echter, de evangelist vermeldt hierbij een doorslaggevend en troostend woord (10:32), dat we in dit verband niet over het hoofd mogen zien: ‘En zij waren onderweg en gingen naar Jeruzalem, en Jezus ging hen voor.’
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 53,-). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!