blog
Vrijheid van het ambt
Brengt een predikant de boodschap die hij brengen moet, of ?
Het ambt van predikant moet door vrijheid gekenmerkt worden. Anders is het moeilijk er op vruchtbare wijze invulling aan te geven. Als we het in de kerk daarover eens zijn, denken we na over hoe die vrijheid aangetast kan worden. Door kritische gemeenteleden? Door het beleid van de synode? Of ook door de dominee zelf?
Twee dingen moeten niet door elkaar gaan lopen: de vrijheid van het ambt en het predikantschap als een ‘vrij beroep’. Met dit laatste bedoelen we dat een dominee geen werknemer is die een arbeidsovereenkomst met de kerkenraad gesloten heeft. Soms doet een ouderling of een kerkrentmeester alsof dit wél het geval is. Vrijwel altijd komt zulk gedrag het werk niet ten goede. Voor de belastingdienst is een predikant eveneens een zelfstandige.
Maar, als de predikant in maatschappelijke zin een vrij beroep is, betekent dit niet dat hij buiten allerlei min of meer bindende overeenkomsten staat. In de kerkorde en plaatselijke regelingen zijn verplichtingen opgenomen, waaraan de dominee zich houden mag. Soms doet een dominee alsof een kerkenraad zich niet met de keuzen in zijn werk mag bemoeien. Ook die houding komt het werk vaak niet ten goede.
Minder dominees
De vrijheid van het ambt verwijst naar de vrijheid van de dominee om het Woord van God te verkondigen. De kerkorde verwoordt dit zo: ‘Bij het opstellen van de beroepsbrief wordt rekening gehouden met de vrijheid van het ambt als dienaar des Woords. De inhoud en de strekking van de beroepsbrief kunnen er dus niet toe leiden dat de predikant aan de kerkenraad of de gemeente ondergeschikt is.’
In de praktijk van kerk en samenleving is het een kerkordelijke volzin die zomaar onder druk kan komen te staan. Neem de bijdrage van de algemeen secretaris van de Vrijzinnigen Nederland, mw. Wies Houweling, ooit studentenpastor in Wageningen en dominee in Amsterdam. Onlangs schreef ze dat ‘er steeds minder voorgangers, predikanten en dominees (die laatste woorden zijn toch synoniemen?, red.) zijn, en dat is maar goed ook. Met een beetje hulp kunnen de meeste mensen het best zelf.’
Gebed om arbeiders
Waar in het ene deel van de kerk bij voortduur met Mattheüs 9 gebeden wordt ‘tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt’, wordt in een ander deel van de kerk beweerd – en dat kan nooit op grond van een bijbelcitaat! – dat ‘we tegenwoordig het liefst naar de ervaringen van anderen luisteren. Schriftgeleerden worden daarmee al gauw buitenspel gezet.’ Ja, als preken steeds meer (ver)worden tot persoonlijke verhalen, dán kun je dit werk goed aan gemeenteleden overlaten. Ik pleit echter niet voor een preek van de leek.
In de ‘notitie over de ambtsvisie van de Protestantse Kerk’ (uit april 2012) staat een alinea die verklaart waarom mw. Houweling en ik het niet eens zullen worden: ‘Ook zijn er verschillen in ambtsbeleving waar te nemen tussen gemeenten die zich verwant voelen met de Gereformeerde Bond en gemeenten van vrijzinnige oorsprong. In de eerstgenoemde gemeenten is het besef dat ambtsdragers in de verkiezing door de gemeente voor God zelf geroepen zijn, sterk.’
Bestreden prediking
Waar de Bijbel de roeping tot het ambt en de taak in de verkondiging in elkaars verlengde ziet liggen, houden we hieraan in de kerk vast, of we moeten Romeinen 10:14 en 15 zwart stiften: ‘Hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt? En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden?’
Het is opvallend dat de verkondiging van de ene Naam tot zaligheid gegeven (Hand. 4:12) van meet af aan een bestreden activiteit is. We leren eruit dat in de prediking van het Evangelie een geestelijke strijd gaande is, een gevecht om het hart van een mens. Nota bene de priesters komen op Johannes en Petrus af, ‘omdat zij het volk onderwezen en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden’. De ergernis tegen de Gekruisigde is zo groot dat beide apostelen het bevel krijgen niet meer in Zijn Naam te spreken of te onderwijzen. Al in Jeruzalem staat de vrijheid van het ambt onder druk.
Oude Testament
De vraag die ons mag bezighouden, is op welke wijze de vrijheid van het ambt vandaag onder druk staat, heel dichtbij. Ik ben er niet gerust op. Ik denk aan die predikant die een deel van zijn kerkenraad op bezoek kreeg met het verzoek om niet meer uit het Oude Testament te preken. Immers, ‘wij zijn nieuwtestamentische gemeente.’ Echt gebeurd – ik zou het voorbeeld niet zelf bedacht kunnen hebben.
In feite wordt hier gesuggereerd dat de God van het Oude Testament een andere is dan de Vader van Jezus Christus, en dat de gemeente zeer gevorderd is op de weg van het geloof. Je zou denken dat juist deze ambtsdragers geholpen waren met preken over verbond en geboden naar aanleiding van Deuteronomium, over de eenheid tussen de Heere en Zijn volk naar aanleiding van Jesaja, over de Heere als een God van liefde naar aanleiding van Hosea…
Zelfbeproeving
Of – we blijven dicht bij huis, dat is vruchtbaarder dan om het oneens te zijn met een vrijzinnige theoloog – ik denk aan die predikant die tijdens het bezoek aan een gezin de vraag kreeg waarom hij nauwelijks preekte over ‘zonde en genade’, toch een thema dat sinds Genesis 3 actueel is voor vluchtende en onrustige mensen. Zijn antwoord: ‘Dat accepteert de gemeente niet van me. Het moet over de heiliging gaan.’
Hier raak je aan het zelfverstaan van de dienaar van het Woord. Vergis ik me als ik constateer dat de dominee veel genade nodig heeft om de gemeente niet naar de mond te praten? Het verraste mij zeer toen een geachte voorganger me ooit vertelde geen aandacht te besteden aan de voorbereiding op het heilig avondmaal. ‘Over zelfbeproeving wil mijn gemeente niet horen.’ Wie als kerkganger bevestiging zoekt, kan niet uit de voeten met het tegendraadse van het Evangelie, met het eenzijdige karakter van de genade. Dat is erg – maar erger is als de dienaar van het Woord hierin meegaat.
Ouderling
Wie ben je en welke autoriteit ontvang je als de Heere je in Zijn dienst roept? Dat is de vraag, die voor een ouderling op huisbezoek ten principale dezelfde is als voor de predikant op de kansel. Als Jesaja profeteert over de Messias, schrijft hij: ‘De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend, en Zelf ben Ik niet ongehoorzaam, Ik wijk niet terug.’ Geldt dit woord, dat in de Heere Jezus vervuld is, niet ook voor allen die in Christus’ naam tot verkondiging geroepen zijn?
Vrede zal een dienaar van het Woord immers slechts vinden bij God Zelf. ‘Hij is nabij Die Mij rechtvaardigt,’ vervolgt Jesaja.
Moed
Wie in Israël geen valse profeet wilde zijn, mocht in niets afwijken van de woorden van God. Vandaag is dat niet anders. Daarom is er naast liefde en wijsheid altijd weer moed nodig om in prediking en pastoraat eerlijk om te gaan met ouderen en jongeren voor wie wij verantwoordelijkheid dragen.
Heeft die moed te maken met ons karakter? Ten dele is dat zeker waar. Vooral echter wordt die moed om in de vrijheid van het ambt eerlijk met mensen om te gaan geboren in de omgang met God. Dat betekent elke week opnieuw een worsteling om recht te doen aan een bijbeltekst, om op een zuivere toon het hart te zoeken van in eigen oog geslaagde of juist ‘mislukte’ mensen. Volharden in het gebed en in de bediening van het Woord (zie Hand. 6:4) blijven twee kanten van één medaille.
Welke kerkenraad zal zijn predikant daarom geen tijd en rust willen schenken om de erediensten voor te bereiden, veel tijd en veel rust?
***
De vrijheid van het ambt, wordt ze ook bedreigd door de synode? Als in de kerk gesproken wordt over mobiliteit van predikanten, klinkt die gedachte wel eens. Uiteraard is dit een thema om zorgvuldig over te spreken – maar ik geloof niet dat we als eerste naar deze richting alert moeten zijn.
De vrijheid van het ambt komt zwaar in de verdrukking als de dienaar van het Woord zich Spreuken 8:34 niet toegeëigend heeft: ‘Welzalig is de mens die naar Mij luistert, door dag aan dag te waken aan Mijn poorten.’
P.J. Vergunst