blog
Openingswoord predikantencontio 2014
Bekering als levensstijl
Tijdens de predikantencontio van de Gereformeerde Bond, vorige week in Doorn, sprak ds. A.J. Mensink het openingswoord uit. Een pleidooi voor de bekering, waardoor we verlost worden van het draaien om onze eigen as. 'Echt gereformeerde ambtsarbeid is daar op uit.'
Het begon met een brief. Een brief van een broeder die al tientallen jaren als lid, gemeentelid en ambtsdrager op kerk en bond betrokken is. Met de angstvallige vraag óf, en een serieus vermoeden dát het in hervormd-gereformeerd spreken en preken nauwelijks meer over bekering gaat. Vinden we dat, in tegenstelling tot onze vaderen, niet meer nodig?
De brief was niet zuur, niet bitter – ze was bewogen, geestelijk. Maar wel gericht aan óns adres.
Daadwerkelijk
Natuurlijk kun je zo’n brief (en daarmee de hele vraag) terzijde leggen. Omdat je soms zo moe wordt van een quasi-reformatorische bekeringstheologie. Omdat we ons voortdurend moeten verdedigen tegen een theologie die zegt dat een mens bekeerd moet worden. Een theologie die zegt dat dat gepreekt moet worden.
Want dat preken wij niet. Wij preken niet dat een mens bekeerd moet worden – omdat dat de grondslag van onze zaligheid niet is. Dat is immers Christus. En krijg je dan een brief over bekering, dan vouw je hem soms met een zucht van verdriet en mededogen weer dicht. En preek je maar weer over het machtige werk van God drie-enig, Vader, Zoon en Heilige Geest. Niet over wat moet, maar over wat God doet. Dat de Heilige Geest geen oprecht geloof in onze harten moet ontsteken, maar daadwerkelijk ontsteekt. En dat dit door de Geest gewerkte geloof ons niet wedergeboren moet laten worden, maar ons daadwerkelijk wedergeboren laat worden (art.24 NGB).
En de vraag is of we dát doen. Met die vraag begon de brief.
Gehoorzaamheid
Ook Bonhoeffer begon ermee. De eerste zin in zijn boek Navolging luidt immers: ‘Goedkope genade is de doodsvijand van onze kerken.’ Waar zo gehakt wordt, vallen de spaanders. Als het geloof losgemaakt wordt van de gehoorzaamheid, hebben wij van de genade dumpgoed gemaakt. Dé vraag van Bonhoeffer aan het Duitse, maar ook continentale christendom was de vraag naar de bekering – de bekering als levensstijl. Bonhoeffer begon er zijn Navolging mee.
Begon ook Luther er niet mee? De eerste van zijn 95 stellingen van 1517 luidt immers: ‘Het leven van de gelovigen op aarde moet één gedurige boetedoening zijn.’ Boetvaardigheid strekt zich uit tot het moment dat wij in het Koninkrijk der hemelen binnengaan – ons leven lang dus, volgens de vierde stelling. Weliswaar doet hij deze stellingen in de context van de roomse biecht- en boetepraktijk, waar hij zelf geestelijk in gestikt was. Maar er zit ook iets algemeens in. Drs. K. Exalto schrijft dat in Luthers eerste stellingen over de boetvaardigheid de eerste trekken van zijn reformatorische ethiek zichtbaar worden. Ook Luther begon er dus mee.
Prediking van de bekering
En begon Johannes de Doper er zijn prediking niet mee? Zijn optreden bij de Jordaan laat zich kenmerken door de prediking van de bekering, en de doop van de bekering. Het Koninkrijk der hemelen is in Christus nabij gekomen. De waarheid en gerechtigheid van het Koninkrijk Gods worden in Christus geopenbaard. De Heere Christus zal in de Bergrede het Koninkrijk dan ook verbinden aan gerechtigheid: zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid. (Mt.6,33)
Een belangrijke vraag bij deze bekeringsprediking van Johannes is of we met een heilshistorisch of met een heilsordelijk gegeven te maken hebben. Is de prediking van Johannes heilshistorisch, dan markeert hij een belangrijk maar ook uniek moment in de geschiedenis en het geloof van Israël – en is zijn prediking nauwelijks een structureel element in de christelijke prediking.
Koninkrijksprediking
Zonder de heilshistorie hier uit het oog te verliezen, meen ik de prediking van Johannes vooral op te moeten vatten als een boodschap die inherent is aan de Koninkrijksprediking van alle tijden en alle plaatsen. In de Koninkrijksprediking stelt de Heere Zich tegenwoordig als een God van zuiver waarheid en gerechtigheid. Zijn genadige heerschappij is er één van waarheid en gerechtigheid. Waar God gediend wordt, wordt Hij gediend in waarheid en gerechtigheid.
Het moge duidelijk zijn (en het moet ook duidelijk worden) dat deze stijl van het Koninkrijk haaks staat op onze werkelijkheid – een werkelijkheid van zonde, ónwaarheid en óngerechtigheid. Tussen onze werkelijkheid en die van de Heere bestaat geen aansluiting maar kortsluiting. Daarom vonkt het ook zo in de christelijke prediking! Want wie een kind van de Koning en dus ook een kind van het Koninkrijk wil zijn, zal zich in de orde van dit Koninkrijk moeten voegen. Zal er zich bekerend in moeten voegen. Anders komt hij er niet buiten te staan, maar staat hij er metterdaad buiten.
De heiliging van het leven beweegt zich daarom voortdurend over de wissel van de bekering. Dat valt voor een trein die het liefst rechtuit rijdt, niet mee. Wissels breken de snelheid, wissels schuren, wissels dwingen tot een andere richting. En ze worden op afstand bediend…
Verbond
Opvallend is tegelijk dat het woord ‘bekering’ in het Oude Testament bij uitstek een verbondswoord is. Bij het teken van het verbond, de besnijdenis, hoort de besnijdenis van het hart en van het leven. De oproep tot bekering gaat weliswaar uit tot de heidenvolken als die in Ninevé – maar geen enkel volk wordt zo herhaaldelijk en bewogen opgeroepen tot bekering als Gods eigen volk Israël.
Bekering is de levensstijl van het verbond, van het Koninkrijk der hemelen. Waarin zichtbaar wordt dat we met de levende God te maken hebben: een leven dat zich niet laat leiden door de patronen en structuren van het oude leven, de oude wereld, de oude mens – een leven dat van beneden is. Maar een leven dat van boven is, omdat er licht van Boven op viel en valt. En wij ons niet langer krommen naar de aarde, maar ons uitstrekken naar de God van de hemel. Onze eerste beginselen worden gekruisigd, en dus wordt ook ons vlees gekruisigd. Want bekering is boeiend. Ze boeit ons aan Christus. En maakt ons los van de slavernij van het vlees en de zonde.
Zo prediken wij de bekering. Doen wij dat niet, dan preken wij de bevestiging. Dan preken wij therapie, geen evangelie. En gaan de brieven tegen ons getuigen. Niet alleen die van kerkgangers en Bonhoeffer. Maar vooral de brieven van de apostelen, en de brieven van de verhoogde Christus aan die andere Johannes, op Patmos.
Prediking
Ik werk het nadenken over bekering als grondwoord eerst met drie voorbeelden uit – voorbeelden uit de drie hoofdvelden van het ambtelijk werk van dienaren van het Woord.
Allereerst denk ik, natuurlijk, aan de prediking. Prediking is de dwaze wijze waarop de levende God Zich tegenwoordig stelt. Daar zit iets ontzaglijk confronterends in: de ontdekking van wie Hij is, is tegelijkertijd de ontdekking van wie wij zijn. In de prediking schijnt licht – en dat licht valt over ons leven. Het legt de verborgenheden van ons bestaan bloot. Onze kromheid en verdraaidheid worden aan het licht gebracht, ontmaskerend – maar ook zo bevrijdend! Ons wordt genadig de waarheid gezegd. Over het onze wordt het oordeel geopenbaard, we liggen verloren. En daarom drijft de Heilige Geest ons ertoe, onszelf te verliezen, te verliezen aan Hem. Om van bovenaf te leren denken, van God uit. En om daardoor dus ook ons ongeloof te kruisigen, onze zelfzucht. Om wérkelijk het Onze Vader te leren bidden: Uw Naam worde geheiligd – niet de mijne; Uw Koninkrijk kome – niet het mijne; Uw wil geschiede – niet de mijne.
In elke preek komt een moment waarop duidelijk wordt dat wij slechts door bekering deel krijgen aan het Koninkrijk van Christus. In elke preek word ik op de wissel gezet, waardoor ik mij moet toewenden naar God en Zijn Koninkrijk, en ik dus al het mijne moet opgeven en verliezen. Dan wordt mijn leven dienstbaar, dan wordt het een offer, dan wordt het diaconaal. Preken wij de bekering? Roepen we er de gemeente concreet toe op? Preken wij, omwille van de heiligheid van God én om het behoud van die ons horen, de noodzakelijke, en voortdurende bekering als wijze waarop wij met de Heere leven? Preken we ook de zegen die God aan de bekering verbindt? De vrede die Hij geeft wanneer Hij ons zet in de vrijheid van Christus, de zegen van de nieuwe gehoorzaamheid? Houdt het de gemeente voor dat er niets heerlijkers in dan door de Heilige Geest gelijkvormig te worden gemaakt aan het beeld van Christus. Hoe gebroken en (naar Hellenbroek) hoe ‘aanvankelijk’ dat ook maar is.
Catechese
Het is mij zelf, ten tweede, de laatste jaren opgevallen hoezeer ik het woord ‘bekering’ ook nodig heb in de catechese. Hoe leer ik onze jongeren het leven met God? Hoe leer ik het mijn eigen kinderen, ook als ik zie dat al die mooie en uitnodigende volzinnen over het geloof niet zomaar opgepakt worden? Ik denk aan catecheselessen over de gemeente, het gemeente-zijn. Terecht stellen we ons als doel om de jongeren in de gemeente te laten ingroeien, hen te leren dat zij deel zijn van de gemeente. We gebruiken mooie en bijbelse beelden over het ene lichaam en de vele delen, en het elkaar dienen in de liefde. ‘Jij bent voor ons ook zo’n onmisbaar lichaamsdeel.’ Tegelijk breken we onze benen over shopgedrag en individualisme – niet alleen bij jongeren trouwens.
Waarom lúkt ons maar zo moeilijk met die hooggeroemde liefde? Waarom lánden onze hoge idealen ten aanzien van het gemeente-zijn niet? Omdat onze éigenliefde er tussen zit. Liefde vraagt een offer, liefde vraagt bekering, ook in het gemeente-zijn. Wil de liefde voor God en mijn naaste opstaan, dan zal de liefde voor mijzelf moeten sterven.
Door deze dingen te benoemen en de bijbelse weg van de bekering te wijzen, helpen we onze jongeren écht verder. Ook daar waar ze van ons radicaliteit in prediking en catechese verwachten. Wanneer in de catechese de praktijk van het geloof aan de orde is, kan het woord ‘bekering’ niet ontbreken. Bekering als levensstijl, bekering als grondwoord in de navolging van Christus.
Pastoraat
Ten derde denk ik aan het pastoraat. Wij raken als dienaren van het Woord en als herders van de gemeente bij veel problemen en gebrokenheid betrokken. Niet in de laatste plaats op het gebied van huwelijk en relaties, zowel binnen gezinnen als binnen families. Ik voel me er als mens vaak machteloos bij. En je waakt ervoor om onderdeel van het conflict te worden. Maar hoe geef je geestelijk leiding aan een relatie die zo vastgelopen is dat men helemaal los van elkaar is geraakt? En hoe doe je dat, zonder in het vaarwater van professionele hulpverleners te geraken?
Vanuit het Woord vragen wij dan naar de weg van de Heere, naar de weg van Zijn Koninkrijk in deze concrete situatie. Dat is de weg waarin heling en troost geschonken en gevonden wordt. Dat is de weg waarin het gebrokene geheeld en het afgedwaalde teruggebracht wordt.
Wij mogen een christen eerlijk en vrijmoedig vragen wat in deze situatie voor hem/haar bekering inhoudt. Wat nodig is, om zelf en samen weer op de weg van het Koninkrijk te kunnen gaan. Om tot een nieuwe verhouding te komen waarin het Koninkrijk van God oplicht.
Dan brengen we de bekering dus ook veel existentiëler ter sprake dan alleen in oppervlakkige, moralistische vermaningen. Omdat het in de bekering (om met de Christelijke dogmatiek te spreken) om een excentrische gerichtheid gaat. Dát is het verlossende van het bekerende werk van de Heilige Geest: we worden verlost ván het dodelijke draaien om onze eigen as, en verlost tót het dienen van God in vrijheid en vreze. Echt gereformeerde ambtsarbeid is dáár op uit.
Zich bekerende dominee
Maar een echt gereformeerde ambtsdrager is er zelf ook een voorbeeld van. Ook u is het misschien wel eens gevraagd: dominee, bent u bekeerd? Dan denk je: is dat niet zichtbaar dan? Of komt dat omdat ze niets van onze mens merken of weten? Omdat we pilaarheiligen lijken te zijn?
Als de catechisanten vragen: ‘Dominee, waar hebt ú nou strijd mee?’, durft u het dan écht te zeggen?
Ik durfde het niet. Ik durfde mijn imago als nette, keurige dominee niet op te geven, te kruisigen. In de kerk willen we graag nette mensen voor elkaar zijn. Onze échte zonden belijden we daarom niet – met als gevolg dat we elkaar de zonden ook niet meer weten te vergeven. En met elkaar ook amper de weg van bekering kunnen en durven gaan.
Als ik écht over bekering wil spreken en preken, moet ook mijn oude mens voor de bijl gaan. Moet ik als dienaar van het Woord ook zélf mijn zonden belijden – niet pas in mijn afscheidsdienst. Maar ter plekke. Moet ik geen bekeerde, maar een zich bekerende dominee zijn. Het lijkt mij naadloos aan te sluiten bij het hedendaagse pleidooi voor navolging. En naadloos aan te sluiten bij het diepe verlangen om werkelijk missionair in de wereld te staan. Dan wordt zelfs missionaire ethiek mogelijk. Omdat bekering een heerlijk werk, een wezenseigen werk van de Heilige Geest is, een werk van alle tijden en van alle plaatsen. Omdat Hij Heere is, en levend maakt!
A.J. Mensink
Ds. A.J. Mensink is hervormd predikant in Krimpen aan den IJssel en voorzitter van de Gereformeerde Bond.