In Ezechiël 34 belooft God Zijn volk te verlossen: Zijn Knecht David zal een Herder voor Zijn schapen zijn én een Vorst in hun midden. Maar hoe kunnen die twee taken, hoeden en regeren, samengaan? David bijvoorbeeld deed ze na elkaar, niet beide tegelijkertijd.
Ezechiël 34 bevat een profetie gericht tegen de slechte herders van Gods volk. God belooft dat Hij Zelf Zijn schapen zal opzoeken, redden en weiden. (…) Hiertoe zal Hij zenden de opperste Herder en Vorst van Zijn kerk, Jezus Christus, onder Wie Zijn schapen gezegend en gelukzalig zullen zijn. Zo brengen de statenvertalers in hun samenvatting boven het hoofdstuk trefzeker de kern van heel het Evangelie onder woorden. De Schepper van hemel en aarde Zelf bezoekt Zijn volk.
Het zijn de eerste woorden die de oude Zacharias eeuwen later jubelend zal uitroepen, wanneer hij merkt dat hij zijn stem heeft teruggekregen: ‘Geprezen zij de Heere, want Hij heeft naar Zijn volk omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht.’ (Luk.1:68) God zendt Zijn eigen Zoon en vervult daarmee Zijn belofte: ‘Ik zal over hen één Herder doen opstaan en Die zal ze weiden: Mijn Knecht David. Híj zal ze weiden en Híj zal een Herder voor ze zijn. En Ik, de HEERE, zal een God voor ze zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in hun midden. Ík, de HEERE, heb gesproken.’ (Ez.34:22,23)
Iets raadselachtigs
Deze zinnen vormen de kern van het Evangelie, ze komen heel vertrouwd over. Toch klinkt er ook iets raadselachtigs in door. Het zijn woorden die niet direct hun geheim prijsgeven. Nadenkend over het ‘onder Wie’ in de samenvatting van de statenvertalers voeg ik ongemerkt twee woorden toe: Herder en Vorst. Onder Zijn ‘hoede en regering’ zullen de schapen gezegend zijn. Bij een herder hoort het hoeden en van een vorst wordt verwacht dat hij regeert. Maar hoe verhouden die twee taken zich tot elkaar? Kan iemand tegelijkertijd herder en vorst zijn in één persoon? Hoe kan iemand als vorst én knecht zijn weg door het leven gaan?
Als God ingrijpt, klinkt ook de naam van David. Kijken we naar David, de verre voorvader van onze Heere Jezus, dan zien we in zijn leven heel duidelijk dat het de ene taak is of de andere, maar niet beide tegelijkertijd. Eerst is hij herder van de schapen, die vader Isaï hem heeft toevertrouwd. Daarná wordt hij de nieuwe koning over het volk als opvolger van Saul. Na een jeugd als herder volgt een leven als koning van Israël. De Messias over Wie Ezechiël spreekt, zal echter tegelijkertijd Herder en Vorst zijn.
Deze messiaanse profetie is onderdeel van een hoofdstuk waarin het prachtige, bijbelse beeld van de herder en zijn kudde tot in de details is uitgewerkt. Wanneer Jezus Zich in Johannes 10 typeert als de goede Herder, klinken die woorden tegen de achtergrond van deze profetie. In Ezechiël 34 ziet Jezus Zijn taak en roeping voor ogen geschilderd. Maar de vraag blijft staan: hoe kan dat zo samengaan dat iemand tegelijkertijd herder en koning is?
Positie misbruikt
De slechte herders die we aan het begin van het hoofdstuk ontmoeten, zijn ongetwijfeld de overheden en leiders van het volk. Aan hen is de verantwoordelijke taak toevertrouwd om te zorgen voor Gods volk. Dit is echter overduidelijk misgegaan. Door de wijze waarop zij aan hun herdersambt invulling gaven, hebben zij het werk van een herder in diskrediet gebracht. Zij hadden geen oog voor de vermoeide, de zieke, de zwakke en verloren dieren van de kudde. Zij hebben aan de macht geroken en zijn bezweken voor de verleiding om misbruik te maken van hun positie.
Fel klinken de verwijten in het vierde vers. Jullie doen niet wat van de pastor bonus, de goede herder, verwacht mag worden. Tussen haakjes: hebben we in de gaten dat hier bij Ezechiël heel nauwkeurig beschreven wordt hoe ook nu in de gemeente, die het lichaam van Christus is, naar elkaar omgekeken behoort te worden? Wat we hier lezen, staat haaks op een egocentrische houding die slechts gefocust is op eigen ontplooiing, geluk, genot en welvaart.
Waar de herderstaak misbruikt wordt, valt de kudde uiteen. Dreigend klinkt het: ‘Zie, Ik zál die herders!’ (vs.10) Maar op hetzelfde moment werpt God Zich op als de Herder – Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen, Ik zal hen opzoeken, Ik zal hen verzorgen, Ik zal het verlorene aannemen.
Onrecht
We komen dichter bij de woorden over de Herder en de Vorst. Wanneer we dan nog iets nauwkeuriger naar de kudde kijken, zien we dat onder de dieren van de kudde ook geen eenheid meer is. Er is geen recht meer. Het enige recht dat lijkt te triomferen, is het recht van de sterksten. De krachtige dieren drukken de zwakkere weg met hun flanken. En als dat niet voldoende is, dan gebruiken ze hun horens. Zo houden ze de zwakken en weerlozen bij het voedsel en het drinken vandaan. Diepe crisis. Ten hemel schreiende wandaden.
In die crisis neemt Ezechiël namens zijn Zender het woord. Ik zal redden. En hoe! De Heere Zelf zal Herder zijn. Hij kan het onrecht dat de schapen van Zijn kudde wordt aangedaan, niet langer verdragen. Hij wordt daardoor bewogen tot reddend ingrijpen.
David
Vlak daarna lezen we echter dat de knecht David herder zal zijn, waarbij dus God en David als gelijkwaardig naast elkaar worden gesteld. Dr. A.H. Edelkoort legt hier de vinger bij in zijn boek De Christusverwachting in het Oude Testament: ‘David is hier geen gewoon menselijke herder, maar een wezen Gode gelijk.’ (p.366) Hij is de Messias! Ezechiël is de profeet die diep doordrongen is van de geweldige kloof die God en mens scheidt. Een mens aan God gelijkstellen is voor hem de zonde bij uitstek. Wanneer de Messias, hoewel afkomstig uit Davids huis, zo’n goddelijke rang ontvangt, dan heeft dat ons heel veel te zeggen. Evangeliewoord zovele eeuwen voor de geboorte van Jezus. De contouren worden al voor ogen geschilderd. God Zelf ziet om naar Zijn volk. Hij zal Herder zijn, maar direct daarna is het ‘David’ die de kudde zal hoeden. Hij handelt namens de Heere. Dan is de stap naar Johannes 10 niet zo groot, waar we Jezus ontmoeten en horen: ‘Ik ben de goede Herder.’ Hij doet Zijn werk met inzet van Zijn eigen leven!
Troost
Wij zetten trefzeker de stap naar Johannes 10, maar wanneer we ons verplaatsen in de eerste hoorders van Ezechiël, dan is het beeld minder helder. Er blijven vragen over, waarop de tekst geen antwoord geeft. Hoe verhoudt zich deze tweede David tot de eerste David, de zoon van Isaï? Op dit moment is het voldoende te weten dat Hij én Vorst én Herder zal zijn. Laat die typering ons nu tot troost zijn. God laat het werk van Zijn handen niet los. In de persoon van deze Vorst zal er Gods eigen Herder zijn, Die niet langer zal leven op kosten van de kudde, maar Wiens leven voor de kudde zal zijn. Eén verloren schaap gaat Hem ter harte. Hij gaat er net zo lang achteraan, totdat Hij het gevonden heeft. En als Hij het gevonden heeft, legt hij het vol blijdschap op zijn schouder (Luk.15:4-5). Vuisten en ellenbogen worden niet meer geduld. Die moeten thuisgehouden worden.
In zijn eigen donkere dagen mag Ezechiël zijn hoorders op het hart binden: ‘Verkijk je niet op de crisis waarin we nu leven. Dit is de toekomst die Gods volk tegemoet gaat. Een toekomst met Gods Knecht David, Die Vorst zal zijn.’ Herder en Vorst – een Lam als geslacht én tegelijkertijd de Leeuw uit de stam van Juda, de wortel van David. De Enige Die het waard is de boekrol te openen (Openb.5).
Iedere christen
Het beeld dat Ezechiël oproept, neemt ons mee naar de grenzen van de tijd. Maar we lezen de woorden nu, anno 2021. Zouden we nu ook ontrouwe herders van Gods volk tegen kunnen komen? Ongetwijfeld! Maar de messiaanse profetie van Ezechiël wordt nog veel spannender wanneer we het beeld dat hij voor ogen schildert, op onszelf betrekken.
Martin Bucer, de reformator van Straatsburg, heeft dat ook gedaan. Als gemeente vorm je een lichaam onder het Hoofd Christus. Het gaat om de persoonlijke band met Jezus. Liefdevolle pastorale zorg kun je niet uitbesteden aan ambtsdragers. Er is ook het herdersambt van álle gelovigen. Christus werkt niet alleen door ambtsdragers, maar door iedere christen. In De ware zielzorg heeft Bucer zich laten inspireren door Ezechiël 34. Maar waar blijft dan de vorst? Christus is gezalfd tot onze eeuwig Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert. Wij zijn geroepen met een vrij en goed geweten, dat wil zeggen op vorstelijke en koninklijke wijze, in dit leven tegen de zonde en de duivel te strijden. In Christus liggen het herderlijke en het vorstelijke dicht bij elkaar. Dus ook voor allen die Hem als hun Vorst en Herder erkennen.
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 49,95). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!