blog
Prof. Graafland: Relatie met CV doet denken aan feindliche Brüder'
150 jaar confessioneel
Je moet wel een vitale beweging zijn om na anderhalve eeuw in het bijzijn van vrienden en ook kennissen je verjaardag te vieren. De Confessionele Vereniging in de Protestantse Kerk doet het op 9 april in Nijkerk. Het jubileum is goed voor de vraag: Wie ben ik? En, wie was ik?
Die twee kleine vragen vertegenwoordigen tegelijk een verschillende invalshoek. De herdenking van het feit dat in 1864 binnen de Nederlandse Hervormde Kerk de Confessionele Vereniging (CV) opgericht werd, kan de aanleiding zijn om de huidige identiteit en de toekomstige koers met elkaar te doordenken. Het kan tegelijk reden geven voor een terugblik, een historisch overzicht, op grond waarvan jubileren het karakter krijgt van danken voor wat God gaf. En ook van verootmoediging en schuld belijden, vanwege het menselijke, het zondige in het werk, om datgene wat wel confessioneel heette, maar niet confessioneel, naar de belijdenis, was.
Opheffing
Allereerst feliciteren we onze zustervereniging van harte met haar 150e verjaardag. Hier doen we dat publiekelijk, in de beslotenheid van de conferentie van 9 april mag onze voorzitter, ds. Mensink, het door middel van een videoboodschap doen – een bewijs dat de meer dan hoogbejaarde in de vormgeving bij de tijd is. Die gelukwens is niets minder dan een erkenning van het goede dat de Heere van de kerk in anderhalve eeuw aan de CV schonk.
Evenals bij de Gereformeerde Bond (GB) is het bij de CV de vraag of ze uitziet naar het bereiken van een volgend jubileum of dat ook zij streeft naar haar eigen opheffing, dat ze uitziet naar de dag dat heel de kerk leeft naar de regel van haar belijdenis. Daarom spreken we vooral uit ernaar te verlangen dat het gebed en de arbeid van onze confessionele zusters en broeders tot zegen voor de Protestantse Kerk én voor heel de kerk van Christus in ons land zullen zijn.
Jan Rap
Op deze plaats focussen we niet op de historie van de confessionelen in de Nederlandse Hervormde Kerk. Ongetwijfeld zal het op 9 april te publiceren herdenkingsboek een jongere generatie in dit opzicht geheel bijpraten, zodat we weer weten wie ‘Jan Rap en zijn maat’ zijn. In 1860 verschenen de ‘Leekedichtjes’ van P.A. de Genestet, waarin de naam voorkomt van hem die later symbool zou worden voor het niet-orthodoxe kerkvolk.
Jan Rap is zeer vrijzinnig, zeer!
Lichtzinnig, wel te weten:
Zoo zijn er – ja! zoo zijn er meer,
Die liberaal zich heeten!
Toen Abraham Kuyper de Hervormde Kerk verliet en deze typeerde als een ‘samengeraapt zooitje van straatslijpers en komediegangers’, hield zijn geestverwant Hoedemaker de band met de Hervormde Kerk vast. De kerk loslaten, ‘dat duldt Gods glorie niet. Van nu aan behoor ik bij Jan Rap en zijn maat’. De naam van Hoedemaker is nauw verbonden aan de (oprichting van de) CV, waarvoor hij later overigens weer bedankte.
Plaatselijk
Zicht op het geheel van de (volks)kerk – waar de GB dat geleerd heeft, kreeg ze dit onderwijs onder meer van de confessionele beweging in de kerk. Dat is een blijvende les, ook al zijn we ervan overtuigd dat het leven van de christelijke gemeente ten volle plaatselijk gestalte krijgt, waar Woord en sacrament bediend worden en waar naar de orde van de kerk geleefd wordt. Daar worden de kenmerken van de kerk gevonden en daar functioneert de bediening van de verzoening en wordt de tucht beoefend.
Zicht op de kerk hangt samen met zicht op de gemeente, om waar het ten diepste om gaat in haar functioneren. Dat is zoveel meer en gaat zoveel dieper dan oog hebben voor gelijkdenkenden, rekenen met een groep. Het is een les die elke gereformeerde christen vanuit het Woord en/of in de kerkelijke praktijk te leren heeft. Ds. C.J.P. Lam zei het in 2008 zo: ‘Ik zou, met de kerkelijke ervaring die ik heb, nu een wat toleranter beleid voorstaan en pleiten voor integratie van groepen die binnen de brede stroming van de orthodoxie staan.’ Hij verwees daarbij naar Ermelo, waar in 1957 door de komst van de confessionele ds. J.P. van Roon de gemeente één hervormde gemeente bleef.
Aanvallen of aanvullen?
Hierbij raken we aan de opstelling van de CV en de GB ten opzichte van elkaar. Ds. Van Roon verwoordde het als voorzitter van de CV in 1991 zo: ‘Niet elkaar aanvallen, maar elkaar aanvullen’. Het was een reactie op de woorden van dr. W. Verboom, die als afgevaardigde van de GB opgeroepen had om ‘gezamenlijk in een creatieve geest met de belijdenis om te gaan’.
Tijdens deze jaarvergadering werd onder meer gesproken over ‘hoeveel confessionele gemeenten er jaarlijks overgaan naar de Gereformeerde Bond’. Het is een vraag die in onze dagen zo niet meer gesteld zal worden, vooral omdat de modaliteiten als zodanig op een andere wijze in beeld zijn. In de jaren zeventig gebeurde het bij de CV zelfs dat ‘de discussie over de beleidsnota vooral inhield: praten over de verhouding met de Gereformeerde Bond’.
Het waren de jaren na het wegvallen van veel confessionele theologen die de Nederlandse Hervormde Kerk op belangrijke posten gediend hadden: Van Ruler, Haitjema, Van Niftrik, Lekkerkerker e.a. Het was de tijd dat gemeenten er vanwege een tekort aan confessionele predikanten voor kozen een bonder te beroepen ‘die bereid was een gezang te laten zingen en de vertaling van 1951 te gebruiken’.
Bitterledig
Vandaag de dag moeten we op z’n minst glimlachen om de wijze waarop confessionelen en bonders in de vorige eeuw met elkaar omgingen. Ik las dezer dagen het referaat dat ds. C.A. Lingbeek in 1913 hield over ‘De Gereformeerde Bond en de Confessioneele Vereniging’. Het was een tijd waarin naar elkaar toe gepolemiseerd werd, blijkens uitspraken als: ‘De kringen waarin de Gereformeerde Bond in eere is, zijn over het geheel die kringen waar de Doop der kinderen voor den vorm blijft gehandhaafd (…) en waarin de Kerk vol is, maar de Nachtmaaldisch bitterledig.’ Ds. Lingbeek erkende dat het geschil niet liep ‘over het al dan niet opgeven van een Gezangvers, maar over de beschouwing van de Kerk als Kerk’.
***
Met het oog op onze identiteit in 2014 is het goed de eigen geschiedenis te kennen en daar niet van te vervreemden – ook al is waar dat de context van de Hervormde Kerk voor de Tweede Wereldoorlog zo heel anders was als die van de Protestantse Kerk vandaag is. Niet zonder reden werd de GB als een afsplitsing van de CV gezien, hoewel dit tegelijk slechts ten dele waar is, omdat de GB ook uit het gezelschapswezen afkomstig is. Dr. A.J. Rasker noemt in De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795 als motief voor de oprichting van de GB ‘het verlangen om in verband met de opbloei van de gereformeerde theologie aan het eind van de negentiende eeuw het programma van de Nadere Reformatie tot nieuw leven te brengen’. Hier komt de invloed van de zogenoemde ‘oude schrijvers’ bij, evenals de oriëntatie op de kerkorde en de belijdenis van Dordt. Waar confessionelen meer zicht op de kerk hadden, oriënteerden predikanten van de GB zich op de gemeenten.
Broederschap
Wie de relatie van confessionelen en bonders in de twintigste eeuw bestudeert, begrijpt dat prof.dr. C. Graafland op basis van de archieven sprak van feindliche Brüder. Het is verklaarbaar, omdat je je nu eenmaal eerder schuurt aan degene die dicht bij je staat dan aan degene aan wie je geen enkele boodschap hebt.
Wat zegt die broederschap voor de situatie van de kerk vandaag? Ik constateer dat concrete samenwerking tussen CV en GB mede afhangt van degenen die beide besturen bemensen én van de tijd waarin we leven. Om die reden was er het eerste lustrum na 1 mei 2004 meer contact dan de afgelopen jaren.
Gestreden om een predikantsplaats van confessionele of gereformeerde identiteit wordt er plaatselijk nauwelijks meer – al zijn er wel predikantsplaatsen die van de ene stroming van de kerk naar de andere verkassen. Voor de afgelopen tien jaar zou een klein onderzoek naar onderling grensverkeer er zeker op wijzen dat meer predikantsplaatsen een confessioneel karakter gekregen hebben dan dat er zich tot de stroming van de GB zijn gaan rekenen. Tegelijk kan dan in kaart gebracht worden hoeveel (wijk)gemeenten hun confessionele identiteit verloren en in het midden van de kerk terechtkwamen. Binnen de GB zijn er vanouds zowel gemeenten geweest die naar de confessionele richting keken en gemeenten die meer met de afgescheiden kerken hadden.
Heilige Geest
Ter bezinning – met de ene hand feliciteren we de CV, zodat de andere hand in eigen boezem kan – nog één keer ds. C.J.P. Lam in hetzelfde vraaggesprek: ‘Vroeger spraken we over bonders met een gezang. Nu zie ik confessioneel-orthodoxe predikanten zonder gezang binnen de Bond functioneren. (…) Ons identiteitskenmerk is vanouds toch een voorwerpelijk-onderwerpelijke prediking geweest? Het werk van de Heilige Geest wordt wel genoemd, maar er is zo weinig herkenning in de gemeente.’
P.J. Vergunst