blog
Synode rondt dossier hbo-theoloog eindelijk af
Het werd bijna zo'n ingewikkeld thema dat je voorspelt: Hier gaat later iemand op promoveren. Maar sinds deze maand weten kerkelijk werkers eindelijk waar ze in de Protestantse Kerk aan toe zijn.
De leden van de Beleidscommissie Predikanten (BCP) moeten er grijze haren van gekregen hebben, zo vaak kwamen hun voorstellen de afgelopen jaren bij het synodale oud papier terecht. De wisseling van afgevaardigden maakte daarbij dat in het verleden afgewezen voorstellen opnieuw door synodeleden ingediend werden. Het was voor alle betrokkenen vervelend. Maar, we kunnen ook voor een positieve insteek kiezen: de materie was nieuw én complex, zodat synode en BCP enige jaren nodig hadden om naar een integrale visie op de hbo-theoloog en daarom naar het nu aanvaarde voorstel toe te groeien.
Drie aandachtspunten
Het ging in het gesprek over de positie van de aan de CHE of elders opgeleide hbo-theoloog om drie zaken, die onderling nauw verbonden zijn: a. het helpen van kleine gemeenten die geen predikant kunnen bekostigen; b. het recht doen aan de kwaliteit en de gaven (in de synode competenties genoemd) van de kerkelijk werkers; c. het ambt van dienaar van het Woord hoog houden. Aan de ene kant moet de beroepsgroep van de kerkelijk werkers onderscheiden blijven van de predikanten, aan de andere kant moeten kwetsbare gemeenten met de gewaardeerde inzet van de hbo-theologen geholpen worden.
Op weg naar de nu met slechts vier stemmen tegen aanvaarde voorstellen was de kerkelijk werker eerder al bijna in de bediening gesteld, zou hij geen preekconsent moeten hebben (2009) en werd hij predikant-vicaris genoemd (2010). Wat is er nu voorgesteld en aangenomen?
Twaalf uur per week
Allereerst ligt er een duidelijke beroepsdefinitie voor de kerkelijk werker, die geldt voor allen die de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk aan een erkende opleiding afgerond hebben, die benoembaar zijn in het pastoraat, de geestelijke vorming of in missionair en diaconaal werk, die belijdend lid van de Protestantse Kerk zijn en in het register van kerkelijk werkers opgenomen zijn. Deze kerkelijk werkers die ten minste twaalf uur per week in een gemeente werken en een dienstverband van minimaal één jaar hebben, kunnen met een bepaalde taak als ouderling of diaken bevestigd worden. Indien het belang van de gemeente waar hij of zij werkt, dit vergt, houden de kerkelijk werkers de mogelijkheid een preekconsent te verkrijgen en kunnen zij onder supervisie van een predikant bepaalde ambtelijke werkzaamheden van de predikant overnemen, zoals het bedienen van de sacramenten.
De scriba van de kerk, dr. A.J. Plaisier, onderbouwde deze voorstellen vanwege het feit dat in de nood van kleine gemeenten niet meer met predikanten te voorzien is. Andere voor het beleid van de kerk verantwoordelijken spraken over ‘een noodoplossing’, ‘de best denkbare oplossing’, ‘inleveren op praktische en ambtstheologische idealen’.
Vrouwelijke kerkelijk werkers
Diverse synodeleden spraken zich over de voorstellen uit.
Ds. E.J. Vledder (classis Rotterdam) wilde de kerkelijk werker toch tot predikant laten bevestigen.
Ds. R.H. Knijff (classis ‘s-Hertogenbosch) bepleitte een bevestiging tot ouderling, diaken of predikant afhankelijk van het takenpakket van de kerkelijk werker.
Ds. M. van Dam (classis Gorinchem) was dankbaar voor het blijvende onderscheid tussen predikant en kerkelijk werker. Hij vroeg zich wel af waarom alle kerkelijk werkers in het ambt bevestigd moeten worden. ‘Ik denk aan vrouwelijke kerkelijk werkers die actief zijn in een gemeente die geen vrouw in het ambt kent.’ Ds. Plaisier kwam hem tegemoet, zodat besloten werd hen ‘in de regel’ in het ambt te bevestigen. ‘Zo handhaven we het uitgangspunt en is er ruimte voor reële uitzonderingen.’
Ds. G. van de Pol (classis Rotterdam) vroeg aandacht voor de inbreng van de gemeente bij de verkiezing van ambtsdragers. ‘Het kan nu gaan gebeuren dat iemand ambtsdrager wordt vanwege een dienstverband met de kerkenraad.’ Ds. Plaisier vond deze opmerking terecht, wat betekent ‘dat we vandaag een besluit met enkele open eindjes nemen.’
Oud. G.G. van Dijk (classis Rotterdam) vroeg aandacht voor kerkelijk werkers die actief zijn op pioniersplekken.
Diaken B.J. Robbers (classis Amsterdam) vroeg naar de supervisie voor kerkelijk werkers die in zorginstellingen werken.
Ds. A. van Lingen (classis Alblasserdam) zag een parallel tussen de voorstellen en de inhoud van de liturgische formulieren, die spreken over twee soorten ouderlingen, namelijk die regeren en die het Woord verkondigen.
Ds. W.G. Sonnenberg (visitator-generaal) hoopte op afronding van de discussie, ‘want kerkelijk werkers voelen zich al zo lang gediscrimineerd. De context van de kerk is de secularisatie en het charisma van mensen.’
En toen was de stemming niet spannend meer. Slechts vier synodeleden stemden tegen de voorstellen.
***
Loopbaanontwikkeling
Unaniem aanvaardde de synode het rapport ‘Met vreugde en vrucht. Loopbaanontwikkeling en functiedifferentiatie’, dat voorstellen formuleert om de aantrekkelijkheid van het predikantschap te vergroten. In de consultatie waarbij de BCP ook de Gereformeerde Bond betrok, hebben we twee aandachtspunten benoemd. Allereerst dat in de kerk de gemeente centraal dient te staan en dat de voorganger aan haar opbouw dienstbaar moet zijn. En daarnaast dat de aantrekkelijkheid van het predikantschap ondergeschikt is aan de roeping tot dienaar van het Woord.
Uit de consultaties in het geheel van de kerk bleek dat voor veel predikanten hun ‘zichtbare rol in de gemeente’ erg belangrijk is. De meeste predikanten zien niets in wat verticale functiedifferentiatie genoemd wordt, dat wil zeggen de groeimogelijkheid van junior- tot seniorpredikant op basis van eigen competenties.
Horizontaal
De synode besloot wel het bevorderen van de mogelijkheid voor horizontale functiedifferentiatie op te nemen in het beleid. Vanuit de gedachte dat de basistaken van de predikant in de gemeente de voeding zijn voor verschillende specialisaties, kan zonder sturing van bovenaf gestimuleerd worden dat de sterkere kanten van predikanten breder worden benut, ook buiten de eigen gemeente en in de bredere verbanden van de kerk.
Ds. R.J. van Elderen sprak als lid van de Commissie van Rapport (een groep synodeleden die de bespreking voorbereidt) van een wending naar de praktijk. ‘De predikant moet aanspreekbaar zijn als pastor en prediker, herkenbaar zijn als toeruster en catecheet. Het is daarnaast goed dat de classis de gemeenten stimuleert elkaar als een verrijking te zien.’
Hydepark
De notitie ‘Onroerend goed Protestantse Kerk’ cirkelde vooral om het antwoord op de vraag: Wat gebeurt er met Hydepark, het landgoed van de kerk waar bezinning, scholing en toerusting plaatsheeft? Omdat makelaars en vastgoedadviseurs het bestuur van de dienstenorganisatie om economische redenen afraadden Hydepark te verkopen, stelde het bestuur voor het (sterk verouderde) centrum aan te houden, waarbij er twee opties waren: renovatie of nieuwbouw. De synode ging met dit voorstel akkoord, onder het voorbehoud dat de kleine synode (die 32 leden telt en beslist over financiën, personeel en organisatie van de kerk en haar dienstenorganisatie) op basis van een onderbouwd plan de financiële risico’s bespreekt.
H.J. Feenstra, directeur van de dienstenorganisatie, gaf aan dat bij de keuze voor Hydepark ook kerkgevoel meespeelt. Met een verwijzing naar de GZB-zendingsdag zei hij te hopen op een breder gebruik van deze accommodatie voor kerkelijke doeleinden.
P.J. Vergunst