column
Inleversyndroom
In de Paaseditie van het NRC Handelsblad stond het levensverhaal opgetekend van een vrouw die al jarenlang euthanasie wilde vanwege milde ouderdomsklachten (ze was eind zestig, begin zeventig).
Tot haar verontwaardiging kreeg ze die niet, omdat haar klachten niet ernstig genoeg waren. ‘Gelukkig’ kreeg ze op enig moment de diagnose Alzheimer en kon ze dus wel haar begeerde euthanasie krijgen.
Zonder een oordeel te willen vellen over dit leven, bleef ik wel haken bij de manier waarmee de vrouw haar haar lijden vóór Alzheimer omschreef als het ‘voortdurend inleversyndroom’. Wat is dat anders dan een omschrijving van het leven zelf, in ieder geval van de ouderdom? Oud zijn op zichzelf als kwelling, omdat je het perspectief op het perfecte leven verliest: het is een luxe die niet-westerlingen zich niet kunnen voorstellen.
In vroeger eeuwen betekende ‘euthanasia’ de kunst van het goede sterven, het loslaten en zich verzoenen met het onvolmaakte en onvoltooide. Intussen drijven we de normen voor het goede leven steeds verder op en organiseren we ons eigen ongeluk. Dat heet kennelijk vooruitgang.
Ik las het NRC-verhaal op stille zaterdag. Die ochtend hadden we mijn vader begraven, 62 jaar oud. Al zestien jaar was hij ziek, nadat op zijn 46ste een tumor in zijn hoofd openbaar was gekomen. Hij kon al jarenlang niet eten, hij hoorde slecht en op het laatst kon hij ook niet meer spreken. Hij had veel pijn. Natuurlijk ging dat met donkere momenten gepaard, maar wat de Prediker zegt, bleek ook waar: ‘Hij maakt elk ding schoon op zijn tijd.’
In de rouwsamenkomst stonden we stil bij Psalm 27, waarin de dichter zegt: ‘Als ik toch niet had geloofd…’ Dan niks. Vertalingen voegen wel iets toe (HSV: ‘dan was ik vergaan’), maar het staat er niet. Als de Heere er niet was, dan sta je letterlijk voor de afgrond. Paulus zegt het over de opstanding: als Christus niet is opgewekt, heeft alles geen enkele zin meer. Dan leveren we niet alleen persoonlijk, maar ook als westerse cultuur en als mensheid voortdurend in en zien we de zin er niet meer van in.
Het is Pasen geweest.
A. Huijgen