column
Goudvis
Wij hebben onze goudvis in de sloot gegooid. Een beetje beteuterd meldt een jongetje van een jaar of zeven zijn daad.
We zijn op zondagsschool en vandaag gaat het over de schepping. Het geweten van het jongetje spreekt, nu hij hoort dat hij goed voor de schepping moet zorgen. Het blijft deze middag niet bij een probleem van deze omvang.
Als we het hebben over de schepping van de mens steekt een jongetje zijn vinger op. ‘Eigenlijk zijn mensen ook apen.’ Ik merk dat de rest van de groep gespannen reageert. Ik ga er op in en uit het korte gesprekje blijkt dat het jongetje de visie alleen gehoord heeft, maar er zelf niet achter staat.
Na de schepping van de dieren en de mens, hebben we het over trouwen. Ik probeer in kindertaal duidelijk te maken dat het de bedoeling van de Heere is dat een man met een vrouw trouwt. Daarna ga je samen in een huis gaat wonen. Een vinger priemt. ‘In mijn klas zit een jongetje, en zijn vader en moeder zijn niet getrouwd.’
De vraag komt van een pittige jonge tante. Ik kan me zomaar voorstellen dat ze op maandagmorgen haar klasgenootje ter verantwoording roept met mijn vertelling als bron. Zo eenvoudig mogelijk probeer ik uit te leggen dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor wat hun ouders doen, en dat ze het zeker niet tegen het jongetje moet zeggen.
Het zweet van pedagogische voorzichtigheid en bijbelse eerlijkheid staat al aardig in mijn hemd als deze vraag naar voren komt. ‘Hoe zit het dan met scheiden?’ Voor sommige kinderen in mijn groep kan die vraag heel dichtbij komen. Ik steek mijn hand op. ‘Kijk jongens. Als je zo’n trouwring hebt, dan is het de bedoeling van de Heere God dat je altijd bij elkaar blijft. Maar soms gebeuren er moeilijke dingen. Verdrietige dingen. En dan gaat het anders.’
Ik vind het moeilijk. Eerlijk vanuit Gods Woord blijven antwoorden, terwijl kinderen direct in hun omgeving het tegengestelde zien gebeuren. Maar het moet. Anders houd ik weinig anders over dan de boodschap dat je goed moet zijn voor je goudvis.
Arjan Baarssen