column
Puber
Vanaf een stoel achterin mijn lokaal observeer ik de verrichtingen van mijn stagiair. Het rollenspel blijkt goed aan te slaan, waardoor ik de pedagogische teugels ook even helemaal aan hem kan overgeven.
In mijn ooghoek zie ik een leerlinge op de gang. Als brugpieper was ze niet altijd de gemakkelijkste in de les, maar dit jaar gaat het aardig goed. Toch krijg ik moeilijk contact met haar; ze houdt me met een norse blik op afstand. Eens kijken of de muur te slechten is, denk ik.
Haar gezicht staat op onweer. ‘Wat is er gebeurd?’, vraag ik haar. ‘Ik moet een time-out-brief invullen. En ik deed niks.’ Zonder in te gaan op het gebruikelijke verweer, zeg ik het eerste wat in me opkomt. ‘O, dat vind ik echt jammer. Je doet het dit jaar net zo goed.’ Half ongelovig wendt ze zich af en mompelt wat. ‘Sterkte!’, roep ik haar nog achterna.
Ik vind het leuk om juist bij dit soort leerlingen een gaatje in het bastion te vinden. Ook nukkige kinderen willen gezien worden. Juist zij moeten af en toe iets positiefs horen. Soms blijkt er achter het opstandige afwijzende gedrag een wereld schuil te gaan. Leerlingen rammelen in je les aan de tralies van hun ellende, omdat ze er geen woorden voor vinden.
Veel vaker blijkt het gewoon puberaal gedrag. Afzetten tegen iedereen die gezag vertegenwoordigt hoort daarbij. Volledig tegengesteld reageren werkt meestal het beste. Bij ‘geschiedenis is echt saai’ hoort bijvoorbeeld ‘leuk dat je er weer bent’. Een verbale knipoog, een handdruk of een vraag naar een hobby kan wonderen doen.
Naar mijn inschatting hoort jongedame in kwestie tot de gewone, slechts ietwat hardnekkige, puberale soort. Tot op heden heeft de trukendoos bij haar echter geen soelaas geboden. De blik blijft wat stuurs en afwijzend in de les. Een paar uur na ons gesprekje komt er tijdens een leswisseling een vrolijk kind op me afstappen. ‘Ik heb toch geen straf gekregen en ik heb ook gezegd dat het bij u in de les heel goed gaat.’
Van boze gezichten blije gezichten maken, is dankbaar werk.
Arjan Baarssen