column
Ambt en plicht
Het hoeft niet onbijbels te zijn als je vanwege je baan geen ouderling of diaken wordt.
Gelet op menige verzuchting in kerkelijke bladen is het vinden van bekwame en beschikbare ambtsdragers in onze kerk, ook daar waar intens kerkelijk wordt meegeleefd, in toenemende mate een probleem. Het vermeende gebrek aan beschikbare tijd wordt meestal als de grootste sta-in-de-weg genoemd.
Nu voltrekt voor velen de besteding van de 168 uur die een week telt zich langs een min of meer identiek patroon: 50 uur dagelijks werk (inclusief woon-werkverkeer en overwerk), 56 uur slaap, 30 uur lichamelijke en geestelijke verzorging en 20 uur voor huiselijke en sociale contacten en nieuwsgaring. De resterende 12 uur vinden hun bestemming in de sfeer van ontspanning.
In een week die zo is gevuld, is het niet eenvoudig alsnog ruimte te vinden voor het aanvaarden van aanvullende verplichtingen, zoals een kerkelijk ambt. Het lijkt immers niet aan te bevelen de daartoe benodigde tijd af te romen van de 56 uur slaap, noch van de 30 uur persoonlijke verzorging. Ook de 20 uur die staan geboekt voor sociale contacten en het geïnformeerd blijven over wat er in wereld omgaat, laten weinig ruimte voor substantiële reductie. Ten slotte is het ook zeer de vraag of de kerkelijke gemeente is gediend met ambtsdragers die zich nauwelijks tijd voor ontspanning gunnen.
De conclusie lijkt dan ook onontkoombaar dat het de veeleisende werkkring is die de roeping tot een kerkelijk ambt het meest in de weg staat. Beschouwingen over dit onderwerp besluiten dan ook veelal met de vermaning de roeping door de kerkelijke gemeente, en mitsdien door God Zelf, te laten prevaleren boven een meer dan gemiddelde betrokkenheid op het dagelijks werk.
Naar mijn overtuiging wordt hiermee een on-bijbelse tegenstelling tussen ambt en plicht gecreëerd. Immers ook in de beroepskeuze mag menigeen een roeping van Godswege ervaren. Denk alleen maar aan hen die verantwoordelijkheden dragen in het onderwijs, de zorg of de veiligheid. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat iemand voor Gods aangezicht tot de conclusie komt dat een roeping tot het ambt niet te verenigen is met het getrouw en tot Gods eer verrichten van de plicht die men zich van Godswege op de schouders weet gelegd.
F.A. van der Duyn Schouten