column
Fladderen
Jongeren van vandaag hebbel veel weg van onze parkiet.
Wij hebben een heel mooie parkiet. Een groen lijf, een gele buik en een blauw kopje. Laatst mocht hij los door het huis vliegen. Hoog wiekte hij langs het plafond en zocht naar een plaatsje waar hij veilig kon landen. Hij fladderde van het raam naar het memobord en van daar naar het aanrecht. En weer verder.
Het beestje leek net een jongere die steun zoekt om het geloof vast te houden, maar dat nergens vindt. De steunbalken van het cultuurchristendom zijn immers bijna volledig doorgezaagd. Daar kun je niet meer op landen. Je haalt je open aan de splinters. De splinters: dat zijn de vragen waarmee de doorzagers je tot verantwoording roepen. Waarom mag dit niet, waarom mag dat niet van het geloof? Wat eeuwenlang rust gaf, is nu een bron van aanstoot.
Een jongere durft ook niet met z’n volle gewicht op de dikke tak van de reformatorische traditie te gaan zitten. De tak lijkt vermolmd. Als je er op landt, weet je niet of hij mee veert of afbreekt. Door de vele zijtakjes is niet duidelijk waar je landen mag. Strijk je op het verkeerde plekje neer, dan ben je de vreemde vogel. Je ziet er net even anders uit of zingt een ander lied.
In de evangelische traditie ziet een jongere groene twijgjes. Even dein je mee. Maar als de storm opsteekt, blijkt ook dit geen stabiele rustplaats.
Parkieten in de vrije natuur zoeken voor de nacht een schuilplaats in een grote, bladerrijke boom. De kerk van alle tijden is zo’n boom. Zij weerspiegelt de rijkdom van de openbaring van God en herbergt een schat aan kennis van en ervaring in het christelijk geloof. Onze christelijke cultuur valt weg, onze tradities zijn wankel, maar de kerk blijft bestaan. Verworteling in de kerkgeschiedenis is dan ook de beste remedie tegen menselijk gefladder.
Onze parkiet landt uiteindelijk op de bovenste plank van onze eikenhouten boekenkast. Ik moet glimlachen. Het beest is precies neergestreken voor de Belijdenissen van de kerkvader Augustinus. Ik open het boek en lees de eerste alinea: ‘… en ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U’.
Arjan Baarssen