Tekst & uitleg: Lukas 9:3
Waarom zegt Jezus tegen de discipelen die worden uitgezonden dat zij niets mogen meenemen? Ds. G.H. Kruijmer gaat in op Lukas 9:3.
In het Lukasevangelie komen we deze aanwijzing twee keer tegen. Eerst worden de twaalf discipelen uitgezonden (Luk.9:1-6) en vervolgens de zeventig (Luk.10:1-20).
Lukas beschrijft twee belangrijke momenten kort na elkaar. De twaalf discipelen die worden uitgezonden, geven uitbreiding aan Jezus’ werk. De zeventig worden uitgezonden om dorpen langs de route op de hoogte te brengen van de komst van Jezus: ‘iedere plaats waar Hij komen zou’.
De uitzending van de zeventig is daarom niet zondermeer een herhaling van de uitzending van de twaalf. De omstandigheden van beide uitzendingen zijn nogal verschillend (J. van Bruggen). Een overeenkomst is dat Jezus in beide gevallen de opdracht geeft om niets mee te nemen voor onderweg. In Gethsemané herinnert Jezus Zijn discipelen uitgerekend aan dit moment: ‘Heeft het u aan iets ontbroken, toen Ik u uitzond zonder beurs, reiszak en sandalen?’ (Luk.22:36). De discipelen antwoorden: ‘Aan niets.’
Geen enkele evangelist heeft zo de nadruk gelegd op de noodzaak van de uitzending van ambassadeurs van Jezus als Lukas. In zijn beschrijving van het evangelie legt hij veel nadruk op de reis die Jezus maakt. Het reisdoel is Jeruzalem.
Waarom krijgen de discipelen de instructie om niets mee te nemen? Het is omdat de proclamatie van het koninkrijk van God alle nadruk krijgt. ‘Wij hebben hier de methode, door Christus gevolgd, om de verbreiding van Zijn Evangelie en om het licht ervan overal te doen doordringen’ (Matthew Henry).
De discipelen worden erop uitgestuurd om de blijde boodschap te verkondigen. De zeventig worden twee aan twee naar de steden en dorpen gestuurd, die Jezus Zelf wilde bezoeken. Zij krijgen als taak om de weg voor Hem te bereiden. Zo gaan ze voor Hem uit, langs de route die Hij ook zal gaan. Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen. Iedere stad en plaats is bij Christus in beeld.