De richtingenkerk
Het Algemeen Reglement van Bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk kwam tweehonderd jaar geleden niet uit de lucht vallen, bleek in het eerste artikel van dit drieluik, schrijft dr. F.A. van Lieburg.
Het hield 135 jaar stand, maar vraag niet hoe. Zeker de Gereformeerde Bond wilde er van af. Of uiteindelijk niet?
Na twee eeuwen tobben met een samenstel van provinciale kerkverbandjes functioneerde vanaf 1816 een centraal geleide ‘Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden’. Het Algemeen Reglement werd in de beginjaren uitgewerkt in allerlei deelregelingen, zoals inzake liturgie, godsdienstonderwijs en kerkelijke tucht. Zo ontstond de befaamde ‘reglementenbundel’ die de Benthuizense predikant ds. L.G.C. Ledeboer in 1840 in hevige verontwaardiging van de preekstoel wierp en in zijn tuin begroef. Theatraler dan deze bekeerling uit een typisch verlicht-hervormd milieu – zijn vader floreerde in de zendings- en bijbelgenootschapswereld – heeft niemand ‘1816’ kunnen demoniseren.
Kliekjes
Het is waar dat al kort na het Koninklijk Besluit kritische stemmen opgingen onder predikanten en kerkbestuurders. Met name de classis Amsterdam protesteerde bij het Departement voor Hervormde Eredienst tegen de eigenmachtige invoering van het nieuwe stelsel. Dat de soevereine vorst, zelfs met de nieuwe grondwet in zijn hand, hiertoe het recht had, werd niet betwist. Maar hadden de kerkelijke vergaderingen zelf niet geraadpleegd moeten worden? En, belangrijker voor de toekomst, kon het wel goed gaan nu kleine, niet vanuit het grondvlak gekozen besturen − elitaire kliekjes − het in de kerk voor het zeggen kregen?
De bezwaarden vreesden ook de invoering van allerlei vernieuwingen in het kerkelijk leven, die vast niet beperkt zouden blijven tot de viering van Oud en Nieuw, Goede Vrijdag en Hervormingsdag, om enkele nog altijd gekoesterde initiatieven van die jaren te noemen. De critici zagen de gevaren van tweedracht en scheuring vanwege theologische meningsverschillen al opdoemen. Wie zou dan leiding geven? In het Reglement werden de belijdenisgeschriften als richtsnoer van de beloofde handhaving der hervormde leer niet genoemd. Ze werden allerminst ontkracht, maar ook niet herbevestigd.
Adder
De Haagse predikant ds. D. Molenaar waagde in 1827 openlijk te wijzen op een dubbelzinnigheid in het ondertekeningsformulier voor proponenten. Aankomende predikanten beloofden hierin trouw aan ‘de leer, welke, overeenkomstig Gods heilig Woord, in de aangenomen formulieren van enigheid der Nederlandse Hervormde Kerk is vervat’. Mooi gezegd, maar theologen waren geoefende latinisten en wisten dat ‘overeenkomstig’ de vertaling kon zijn van quia (omdat) of van quatenus (voor zover). Stemden de predikanten nu in ‘omdat’ de hervormde leer bijbels was of ‘voor zover’ die als bijbels werd beschouwd?
Boze tongen beweerden dat ambtenaar J.D. Janssen bij het ontwerpen van het formulier bewust had gekozen voor deze adder onder het gras. Hij wilde natuurlijk stilzwijgend de quatenus-uitleg alle ruimte geven en de strikte quia-lijn laten doodlopen. De sluwe vos zou ook over ‘aangenomen formulieren’ hebben gerept omdat hij drommels goed wist dat het historisch-juridisch moeilijk hard te maken viel dat de Dordtse Leerregels en de Dordtse Kerkorde ten tijde van de Republiek (overal) waren ingevoerd.
Over de intenties van Janssen, laat staan over die van alle kerkbestuurders die zijn voorstellen overnamen, valt niet te oordelen. Zeker is dat op de hervormde synode van 1835 de oude Utrechtse hoogleraar dr. J. Heringa, die het kon weten, verzekerde dat men in 1816 uitging van een gematigd quia, overeenkomstig de geest van verlichting en vooruitgang waarin de hele Dordtse erfenis herijkt werd in de nieuwe tijd.
F.A. van Lieburg
Lees de volledige tekst van het artikel in De Waarheidsvriend van 15 januari 2016.