WMO kan kerk stimuleren tot inzet voor lokale samenleving
Op het gebied van zorg en welzijn is in ons land per 1 januari een van de grootste stelselwijzigingen van de laatste decennia doorgevoerd. C.F. Hout over de vraag of het gaat om versterking van de sociale structuur of om een bezuinigingsoperatie.
Met grote nadruk op de verantwoordelijkheid van alle burgers voor de ‘regie in eigen leven’ heeft onze rijksoverheid veel uitvoerende taken overgeheveld naar de burgerlijke gemeente. Het gaat hierbij om taken rond zorg en welzijn, op het gebied van opvoeden en opgroeien en ten aanzien van arbeid en inkomen. De kern van deze stelselwijziging is de wens en noodzaak tot (meer) actieve deelname van alle burgers aan onze samenleving. Van burgers wordt verwacht dat ze in eerste instantie hun problemen zelf oplossen, eventueel met hulp van mensen in hun omgeving. Pas als dit niet lukt, wordt georganiseerde zorg en ondersteuning geboden, maar alleen voor zo lang dat nodig is.
De taak van de professionele ondersteuner is niet meer ‘zorgen voor’ maar ‘zorgen dat’. Zo wordt de hulpvrager in staat gesteld op eigen kracht en met steun van zijn netwerk de regie over het eigen leven op te pakken. Slechts in uiterste noodzaak wordt langdurige professionele zorg en/of ondersteuning geboden. Dit is de rode draad door de drie decentralisaties (AWBZ-WMO, Jeugdhulp en Participatiewet). Het verklaart tevens de keuze om deze drie grote ingrepen gelijktijdig te laten verlopen.
Hoewel de stelselwijziging als een afronding van een lang politiek proces kan worden gezien, is volstrekt duidelijk dat er nog de nodige reparatiewetgeving zal volgen. Knelpunten en onvoorziene gevolgen zullen in de praktijk van elke dag duidelijk worden en om aanpak vragen.
Het volledige artikel is te lezen in De Waarheidsvriend van 30 januari 2015.