Bidden om wraak
Wraakpsalmen zijn doorgaans niet de meest geliefde. Het slot van Psalm 137 roept verlegenheid bij ons op: Welzalig is hij die uw kleine kinderen grijpen en tegen de rots verpletteren zal.' Wat moeten we met deze woorden?
Het begin van de Psalm roept herkenning en instemming op. We horen daar hoe de dichter spreekt over zijn grote liefde voor Jeruzalem, de stad van God.
Het lied is ontstaan in de Babylonische ballingschap. Een lied vol heimwee vanuit het verre en vijandige Babel. In de laatste verzen wordt een huiveringwekkend oordeel over Edom en Babel afgebeden. De wraak van God wordt over deze volken afgeroepen. De Psalm eindigt met een zaligspreking, maar wel voor degene die kleine kinderen zal grijpen en ze tegen de rots verpletteren zal.
De oplossing kan niet zijn te zeggen dat het een typisch oudtestamentische zienswijze betreft, die ver onder de maat van het Nieuwe Testament blijft. Ook in het Nieuwe Testament komen wij wraakgebeden tegen. In Openbaring 6 horen wij over de zielen onder het altaar, over gestorven martelaren die in de hemel roepen: ‘Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?’
Meer dan eens bemoedigt de apostel Paulus de gelovigen door hen in zijn brieven te wijzen op het komende oordeel van God, dat zal afrekenen met de vijanden van Christus’ gemeente. Ook Psalm 137 behoort tot het gebedenboek, dat de Heilige Geest de kerk van alle eeuwen gegeven heeft.