De vrijheid van onderwijs kent twee kanten: de levensbeschouwelijke vrijheid en de pedagogische vrijheid. Deze zijn in de Grondwet verankerd. Maar met name de levensbeschouwelijke vrijheid staat onder grote druk.
Het eerste type vrijheid ziet toe op de vrijheid van personen van verschillende denominaties om een onderwijsinstelling te stichten en in stand te houden. Dit wordt de vrijheid van richting genoemd. Het gebruik maken van deze vrijheid heeft geleid tot het bijzonder onderwijs. De pedagogische vrijheid ziet toe op de eigen pedagogische sfeer van een onderwijsinstelling.
Artikel 23 ‘moderniseren’
De grondstructuur van het Nederlands onderwijs, waarvan de vrijheid van onderwijs een kernbestanddeel vormt, is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet. Dit artikel beschermt scholen tegen ingrijpen door de overheid wanneer zij consequent invulling geven aan een ‘welbepaalde godsdienstige overtuiging’. Dit kan tot uitdrukking komen door bepaalde eisen te stellen aan leraren of door leerlingen die de grondslag van de school niet onderschrijven, niet toe te laten. Verschillende politieke partijen willen deze mogelijkheid verbieden en bepleiten een acceptatieplicht.
Tevens wil men artikel 23 ‘moderniseren’. De overheid draagt zorg voor het onderwijs, maar kan goed onderwijs niet regelen. Onderwijs kan alleen bloeien als scholen en leraren de ruimte krijgen om hun werk te doen, in samenspraak met de betrokken ouders. Het is niet de bedoeling dat de overheid bestuurders en leraren voor de voeten loopt.
"*" geeft vereiste velden aan