Hemelvaartsdag heet vanouds de ‘kroningsdag’ van de Heere Jezus. Met evenveel recht mag het Zijn ‘koningsdag’ heten. Maar anno 2024 zou de vraag van de apostelen (Hand.1:6) zomaar onze vraag kunnen zijn: ‘Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen?’
Reden te over is er vandaag om te vragen wat het koningschap van Christus behelst. Niet het minst voor het volk van de Joden, ruim een halfjaar na de verschrikkelijke terreuraanslag door Hamas op 7 oktober, en een enkele dag voor het gedenken van zes miljoen Joden, omgekomen in de Tweede Wereldoorlog.
Politieke invulling
De vraag van de apostelen, gesteld vlak voor de hemelvaart van Christus, wordt niet zelden geduid als een zoveelste uiting van verlangen naar een politieke invulling van Jezus’ messiasschap. Is nu dan eindelijk het moment aangebroken dat de Heere Jezus verlost van de heerschappij van de Romeinen en als Koning van Israël in Jeruzalem gaat regeren?
Deze duiding zou aan kunnen sluiten bij eerder in de evangeliën geuite verwachtingen. Onder meer als de moeder van de zonen van Zebedeüs vraagt of haar twee zonen mogen zitten aan de rechter- en linkerhand van de Heere Jezus in Zijn Koninkrijk (Matt.20:21). Ook na de opstanding, bij de Emmaüsgangers, komen we iets van deze verwachting op het spoor: ‘Wij hoopten dat Hij het was Die Israël zou verlossen.’ (Luk.24:21)
Verwacht
Deze duiding van de vraag van de apostelen is echter te oppervlakkig en te snel geconcludeerd. Het spreken over Gods Koninkrijk is iets dat heel het dubbelwerk van de schrijver Lukas (de evangeliebeschrijving en het boek Handelingen) domineert. Aan het begin is te denken aan de aankondiging van Jezus’ geboorte, waarbij de engel Gabriël zegt: ‘God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen.’ (Luk.1:32-33) Aan het eind van Lukas’ dubbelwerk lezen we dat de apostel Paulus ‘predikte het Koninkrijk van God’ (Hand.28:31).
Bij de beschrijving van het grote keerpunt in de geschiedenis benoemt Lukas het beschreven bordje boven het kruis: ‘Dit is de Koning van de Joden.’ (Luk.23:38) Het uitzien naar een Koning stempelde het geloof van de Jood die leefde vanuit het godsgetuigenis van het Oude Testament. Niet het minst vanuit de Psalmen werd de verwachting van een Koning levend gehouden. Bij de discipelen van Jezus is deze verwachting merkbaar wanneer zij, geroepen door hun Meester, Hem volgen op Zijn weg naar Jeruzalem. De verwachting wordt gevoed door de Heere Jezus Zelf, als Hij hen leert bidden: ‘Uw Koninkrijk kome.’
Veelzeggend is wat Lukas aan het begin van het boek Handelingen opmerkt over de periode tussen opstanding en hemelvaart. We lezen dat de Heere Jezus met Zijn apostelen sprak ‘over de dingen die het Koninkrijk van God betreffen’ (Hand.1:3). Dát is kennelijk de kern geweest van Jezus’ onderwijs aan Zijn volgelingen na Zijn opstanding. Met dit onderwijs van de opgestane Heere is het zicht van Zijn volgelingen op de komst van het Koninkrijk verdiept en aangescherpt. Hij ‘opende hun verstand zodat zij de Schriften begrepen’ (Luk.24:45).
Tijdstip van herstel
De vraag van de discipelen was niet zomaar een terloopse vraag. Vanuit de grondtekst is op te maken dat ze het herhaaldelijk aan de orde stelden. Blijkbaar is het een aangelegen punt in hun overwegingen. Zij koesterden verwachting voor het volk van Gods verbond, op grond van het profetische getuigenis.
Wanneer de Heere Jezus reageert, wijst Hij hen niet terecht. Althans, niet als het gaat om het Koninkrijk op zich. Dat Koninkrijk voor Israël zál worden hersteld. Heidenvolken zullen komen en vragen naar de wegen van de Heere, vanuit Sion zal de wet uitgaan en zwaarden worden omgesmeed tot ploegscharen, speren tot snoeimessen (vgl. Jes.2:1-5). Vanuit het geheel van de Schriften is dat een vaste en zekere verwachting, die door de Heere Jezus nergens wordt getemperd.
Waar Christus wél corrigerend op ingaat, is de gedachte dat het tijdstip van het herstel van dat Koninkrijk nader zou kunnen worden geduid. ‘In deze tijd?’, zo vragen de apostelen. Daarop antwoordt Jezus: ‘Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten.’
Verwachtingsvol
Wanneer wij ons afvragen of de gebeurtenissen in onze tijd wijzen op een krachtige doorbraak van Gods werk voor het Joodse volk, zal dit antwoord van Jezus ook ons tot voorzichtigheid en terughoudendheid moeten brengen. De opgestane Christus spreekt over ‘tijden of gelegenheden die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft’.
Onmiskenbaar beleven wij met betrekking tot het volk van Israël sinds de tweede helft van de vorige eeuw dingen die ons alert moeten maken. De terugkeer van het Joodse volk naar het land dat God aan Abraham en zijn nageslacht had beloofd, doet ons met nóg meer aandacht luisteren naar wat de God van Israël in de profetische boeken van het Oude Testament heeft uitgezegd. De verwachting die de apostel Paulus blijvend koestert voor Gods uitverkoren volk (Rom.9-11), doet ons verwachtingsvol acht slaan op de gebeurtenissen in deze wereld. Hoezeer ook de verschrikkingen in het wereldgebeuren ons met huiver vervullen, ook in Israël en in de Palestijnse gebieden, er is tegelijk de stille verwachting dat God Zijn Koninkrijk voor Israël herstelt. Maar wanneer? Dat is aan God alleen.
Evangelieverkondiging
Het antwoord van de Heere Jezus aan Zijn discipelen wijst ons echter nog een nadere richting. Nadat de Heere Jezus enigszins corrigerend duidelijk heeft gemaakt dat het moment van het herstel van het Koninkrijk voor Israël alleen bij God bekend is, wijst Hij op de kracht van de Heilige Geest, Die Zijn apostelen (en via hen Zijn gelovigen) zullen ontvangen. Aansluitend klinkt het program voor het vervolg van het boek Handelingen, en daarmee ook voor de tijd na Pinksteren: ‘U zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde.’ (Hand.1:8)
De insteek bij Jeruzalem, Judea en Samaria wijst onmiskenbaar op de blijvende betekenis van het getuige-zijn richting het Joodse volk. Vervolgens komt echter heel de aarde in het vizier. Het sluit aan bij profetische woorden van Jesaja: ‘Het is te gering dat U voor Mij een Knecht zou zijn om op te richten de stammen van Jakob en om hen die van Israël gespaard werden, terug te brengen…’ Dat dus óók, en dat dus allereerst! Maar dan volgt: ‘…Ik heb U ook gegeven tot een Licht voor de heidenvolken, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.’ (Jes.49:6)
Als de apostelen vragen om het herstel van het Koninkrijk voor Israël, onderwijst de Heere Jezus in de voortgang van de evangelieverkondiging onder alle volken. En zo, wanneer de volheid van de heidenen is binnengegaan, ‘zal heel Israël zalig worden’ (Rom.11:24-25). Het herstel van het Koninkrijk voor Israël zal dus niet beperkt blijven tot het Joodse volk alleen, maar zal samen op gaan en haar vervulling vinden in een beweging waarin ook de heidenvolken de Messias van Israël zullen aanbidden.
In die weg (en daarin ligt nadrukkelijk iets van een antwoord op de vraag van de discipelen) zal de zegen naar Israël terugkeren en zal het Koninkrijk voor Israël worden hersteld.
Een aangevochten zaak
Hier tekent zich een blijvende karakteristiek af ten aanzien van het Koninkrijk van God en van Jezus’ koningschap nu Hij naar de hemel is gegaan, namelijk dat dit koningschap bestaat onder de schijn van het tegendeel. Dat was het toen Christus een Kruiskoning bleek te zijn. Het is het ook voor Zijn volgelingen, die het kruis achter Hem zullen dragen. Vlak voor Zijn kruisiging, bij het verhoor door Pilatus, zegt Jezus dat Zijn Koninkrijk niet van deze wereld is (Joh.18:36).
Ondertussen verzekert Hij Zijn apostelen kort voor Zijn hemelvaart van Gods vaderlijke zorg, als Hij spreekt over ‘de Vader’: het is de Vader van Christus Zelf, maar ook de Vader van allen die om Jezus’ wil tot kinderen van God zijn aangenomen. Bij alle stormen mag de messiasbelijder weten: de Vader regeert.
Dat het Koninkrijk van God verband houdt met Christus’ hemelvaart, maakt de belijdenis van Christus’ koningschap een aangevochten zaak. Het raakt immers weg uit ons gezicht. Jezus verlaat de Zijnen. Eerst moest Híj lijden, maar nu lijden de Zijnen met Hem mee, terwijl zij Zijn getuigen zijn. Zo lijdt Israël. Zo lijdt ook de kerk.
Het wachten op de tijd ‘die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft’, is daarmee wel gevulde tijd: geladen met de kracht van de Heilige Geest en gestempeld door het getuigenis. Onder hoogspanning staat dat getuigen, omdat het ten slotte heenleidt naar de erkenning van de kruiskoning Jezus als de Gezalfde van God. In die weg zal het Koninkrijk voor Israël worden hersteld.
Tussentijd
Het koningschap van Christus is realiteit. Het herstel van het Koninkrijk voor Israël is een zaak die biddend wordt verwacht. Nu, in de tussentijd, ‘zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn, maar wij zien Jezus, met heerlijkheid en eer gekroond’ (Hebr.2:8-9). Met Christus bidden wij om de komst van Gods Koninkrijk, óók voor Israël, terwijl we met zekerheid belijden: ‘van Hem is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid.’
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 53). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!