Gods aangezicht in de ander
Wie God werkelijk onder ogen gekomen is, houdt geen zelfrechtvaardiging meer over en claimt geen enkel recht op vergeving. Verzoening is het wonder van genade waardoor we ‘hoe met schuld beladen, verzoend voor ’t oog des Vaders treên’.
Deze verzoening met God is onlosmakelijk verbonden aan de verzoening met onze naaste. We zullen dan in het aangezicht van de ander het aangezicht van God ontdekken. In dit artikel beschrijf ik een praktisch voorbeeld van hoe dit thema uitgewerkt kan worden in de verkondiging.
Ongehoord
Het is wel een heel bijzondere uitdrukking die de aandacht trekt in de geschiedenis van Jakobs terugkeer naar het land van de belofte. Jakob zegt namelijk iets ongehoords tegen Ezau: ‘Ik heb uw aangezicht gezien als het aangezicht van God.’ (Gen.33:10) Dat is een uitdrukking waarbij je jezelf afvraagt: lees ik het wel goed? Juist dat verrassende mag doorklinken in de prediking.
Hoe preken we over verzoening in het licht van deze ontmoeting van deze twee broers? Samenvatting: door met andere ogen te leren kijken naar de ander. Of iets minder suggestief en dichter bij de tekst: Het aangezicht van de ander zien als het aangezicht van God. Daarbij zijn er twee hoofdlijnen vanuit deze geschiedenis uit te werken: 1. wanneer ik jou aankijk, klaag je me aan; 2. wanneer jij mij aanziet, voel ik me bevrijd. Enkele aandachtspunten voor het reflecteren en mediteren.
Rode draad
Het is zaak om vanuit de tekst te beginnen. Als Jakob immers spreekt over ‘als het aangezicht van God’, dan roept dat de vraag op hoe Jakob dan weet wat het aangezicht van God is. Zo komen we via Pniël bij de ontmoeting tussen de broers. Het centrale woord in de tekst is het woord ‘aangezicht’. Dat woord vormt een rode draad in deze geschiedenis. Het verdient aanbeveling om de Schriftlezing te beginnen bij Genesis 32:20 en dan door te lezen tot Genesis 33:11. Voorafgaand aan de Schriftlezing is het aan te raden om even de voorafgaande geschiedenis met enkele woorden te typeren: het abnormaal grote geschenk dat Jakob in drie porties vooruitstuurt om Ezau gunstig te stemmen.
De belijdenis in de tekst is een wonder. Wat is de situatie waarin God Jakob tegenkomt en hem als Jakob in Zijn houdgreep neemt bij de Jabbok? Dát is de situatie waarin de verkondiging mag klinken: daar waar een mens bezig is het aangezicht van de ander te bedekken (verzoenen!). Zo staat het er letterlijk (32:20). De bedoeling van dit bedekken van het aangezicht van Ezau? Dat Ezau het ‘aangezicht van Jakob’ zal aannemen. Dat is de Hebreeuwse uitdrukking voor: hem wil vergeven.
Dat brengt ons bij het ontmaskerende van de Pniëlgeschiedenis, waarin Jakob het aangezicht van God ontmoet. Jakob is bezig het aangezicht van Ezau te ontlopen. Hij wil Ezau niet in de ogen kijken. Die ogen klagen hem aan en hij probeert deze aanklacht het zwijgen op te leggen door een vracht cadeaus. Een list die nog altijd in praktijk gebracht wordt: iemand monddood maken door geschenken en als die ander je dan toch niet wil vergeven, dan ligt de schuld… bij de ander.
Worsteling
Ontmaskering in de ontmoeting met God maakt de weg vrij naar de ander. God was hem verrassend genadig in Pniël en zo ervaart hij in Ezau’s handelen, niet het minst in de omhelzing door zijn broer, iets van Gods aanwezigheid (aangezicht). Het mooie is dat de Hebreeuwse stam voor ‘worsteling’ (met God) en ‘omhelzing’ (door Ezau) dezelfde is. Zo komen twee aangezichten bij elkaar. Vijf werkwoorden typeren Ezau’s handelen (33:4). ‘Als het aangezicht van God’: we herkennen er de vader in de gelijkenis van de verloren zoon in, wanneer deze zijn zoon ziet. Als Ezau hem zo genadig aanziet, is Jakob bevrijd van een loden last.
Geef aandacht aan de context van de hoorders. Confronteer met de vraag: ‘Is er iemand die u ontloopt, die u liever niet onder ogen komt?’ Voeg daarbij een verduidelijking dat het niet gaat om iemand die ons bedreigt, maar om iemand die wij beschadigd hebben. Die vraag kan dan terugkeren aan het eind van de preek, maar dan gepaard met de verkondiging: ‘om naar hem of haar toe te gaan met het besef dat verzoening geen recht meer is, kwam God u nu tegemoet’. De klem? De onmogelijkheid dat de liefde tot God samengaat met het haten van een broeder (1 Joh.4:20).
Ik heb uw aangezicht gezien alsof ik het aangezicht van God zag.
Genesis 33:10